ECLI:NL:RBDHA:2024:19066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.41704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiser, een Iraakse vreemdeling. De asielaanvraag van eiser was op 8 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met toepassing van artikel 30b van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser had vervolgens een beroep ingesteld tegen de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging die de minister van Asiel en Migratie op 24 oktober 2024 had opgelegd. Deze maatregel was gebaseerd op artikel 56 van de Vw 2000 en verplichtte eiser om te verblijven op de vrijheidsbeperkende locatie Ter Apel.

De rechtbank overwoog dat eiser, door de afwijzing van zijn asielaanvraag, geen rechtmatig verblijf had en dat de vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd was. Eiser stelde dat hij niet in staat was om tijdig een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij niet op andere manieren had kunnen verzoeken om een voorlopige voorziening. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet disproportioneel was en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de minister te formalistisch had gehandeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met instemming van partijen, heeft de rechtbank bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om met ingang van 24 oktober 2024 te verblijven op de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) Ter Apel alwaar hij zich in het kader van de maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie Ter Apel dient op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Voorts overweegt de minister dat een vrijheidsbeperkende maatregel een lichter middel is ten opzichte van vreemdelingenbewaring en dat niet is gebleken van omstandigheden die reden vormen om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hoewel zijn asielaanvraag bij besluit van 8 oktober 2024 is afgewezen en er niet meteen een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend, hem dit niet verweten kan worden aangezien het in het specifieke geval van eiser onmogelijk was om via het portaal van de digitale rechtspraak een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep in te dienen. De rechtbank Rotterdam heeft op 25 oktober 2024 ambtshalve een voorzieningenprocedure voor eiser aangemaakt. De maatregel is volgens eiser van meet af aan onrechtmatig omdat het extreem formalistisch en met name volstrekt disproportioneel is om bij gebrek aan een voorlopige voorziening in het systeem zelf de maatregel op te leggen. Subsidiair voert eiser aan dat de maatregel vanaf 25 oktober 2024 onrechtmatig is geworden aangezien toen alsnog een verzoekschriftprocedure is gestart en eiser rechtmatig verblijf had.
Oordeel rechtbank
4. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt eerst dat niet in geschil is dat de asielaanvraag van eiser bij besluit van 8 oktober 2024 en met toepassing van artikel 30b Vw is afgewezen als kennelijk ongegrond. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, Vw jo. artikel 7.3, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft een vreemdelingrechtmatig verblijf indien hij een verzoek om een voorlopige voorziening indient teneinde uitzetting of overdracht te voorkomen voordat is beslist op zijn beroep gericht tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, nu de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond is afgewezen met toepassing van artikel 30b Vw, is eiser op grond van artikel 7.3, tweede lid, Vb in samenhang met artikel 3.1, tweede lid, onder a, Vb hiervan uitgezonderd en heeft hij door het enkel indienen van het verzoekschrift, derhalve ook niet vanaf 25 oktober 2024, geen rechtmatig verblijf. Verder overweegt de rechtbank dat niet is aangetoond dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening heeft toegewezen en dat er op enig moment wel rechtmatig verblijf is ontstaan. De grond dat de maatregel vanaf 25 oktober 2024 onrechtmatig voortduurt, slaagt dan ook niet.
4.1.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat het voor hem onmogelijk was om een voorlopige voorziening in te dienen en dat het opleggen van de maatregel om die reden formalistisch en disproportioneel is. Niet is onderbouwd dat eiser niet op een andere wijze dan via het digitale portaal de rechtbank had kunnen verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen of dat eiser niet tijdig de minister over deze gang van zaken had kunnen informeren. In zoverre kan onder deze omstandigheden niet gesteld worden dat de minister te formalistisch te werk is gegaan.
4.2.
In paragraaf A5/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces. Nu vast staat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en moet vertrekken uit Nederland en nu de minister ook de door de eiser gestelde belangen heeft meegewogen, is er eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel disproportioneel is.
4.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het verzoek van eiser om uitgeplaatst te worden naar een AZC berust bij het COa en niet bij de minister. Nu het beroep zich enkel richt tegen de vrijheidsbeperkende maatregel en het COa geen partij is in onderhavige zaak valt het verzoek van eiser buiten de omvang van dit geding.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.