In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en het onderzoek zonder zitting heeft gesloten.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de minister het first-in first-out (fifo)-principe hanteert, wat betekent dat de aanvraag van eiser pas in september 2025 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank concludeert dat de termijn voor het nemen van een besluit door de minister is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond verklaard, wat betekent dat de minister alsnog binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister niet tijdig beslist, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 14 november 2024. Eiser heeft het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending.