ECLI:NL:RBDHA:2024:19196
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het bestuursrecht, specifiek gericht op vreemdelingenrecht. Verzoekster, een onbekende partij, had eerder een aanvraag ingediend bij de minister van Asiel en Migratie, welke op 5 oktober 2022 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar heeft de minister op 30 mei 2024 het bezwaar gegrond verklaard, wat leidde tot het intrekken van het verzoek om voorlopige voorziening door verzoekster. Verzoekster vroeg echter ook om een proceskostenvergoeding, waarop de minister aangaf dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter overwoog dat de minister weliswaar tegemoet was gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, maar dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Dit was omdat de minister het bestreden besluit niet had herroepen wegens een aan haar te wijten onrechtmatigheid. Bovendien had verzoekster de gevraagde bewijsmiddelen pas na het indienen van bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening overgelegd, wat betekende dat er geen sprake was van een volledige tegemoetkoming door de minister.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.