ECLI:NL:RBDHA:2024:19222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.42544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 26 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 25 oktober 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 november 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschijnen.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft geen originele documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit, en zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid zijn niet geloofwaardig. De rechtbank oordeelt dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, gezien de wisselende verklaringen en het ontbreken van bewijs. Eiser heeft niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000, en zijn asielmotieven zijn niet overtuigend onderbouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42544

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 26 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het reeds eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod zijn nog geldig.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is uit Marokko gevlucht vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser en zijn toenmalige partner zijn van wege hun homoseksuele gerichtheid door een groep mannen in de gaten gehouden en zij hebben vanwege die groep problemen ondervonden. Eisers partner is door deze groep aangereden waarna hij is overleden. Eiser is vergiftigd door deze groep.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eisers homoseksuele gerichtheid en de hierdoor ondervonden problemen.
5.1.
De minister acht eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar
eisers identiteit acht hij niet geloofwaardig. Eiser heeft geen originele officiële documenten overgelegd om zijn identiteit aan te tonen.
De minister heeft daarom op basis van artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister voldoet eiser echter niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c, d en e van de Vw. Eiser heeft geen goede verklaring gegeven voor het niet overleggen van identiteitsdocumenten (voorwaarde b). Eiser heeft daarbij wisselend verklaard over zijn naam, geboortedatum en land van herkomst (voorwaarde c). Bovendien heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en hij heeft daarvoor geen goede verklaring (voorwaarde d). Op basis van de door eiser gehanteerde aliassen en het daarmee doelbewust verstrekken van onjuiste informatie kan eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd (voorwaarde e).
5.2.
Eisers homoseksuele gerichtheid en de hierdoor ondervonden problemen acht de minister ook niet geloofwaardig. Ook dit asielmotief is beoordeeld aan de hand van de voorwaarden van artikel 31, zesde lid van de Vw nu documenten om dit motief te onderbouwen ontbreken. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, d en e van de Vw. Eisers verklaringen over zijn geaardheid en daardoor ondervonden problemen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel (voorwaarde c).
5.3.
Eiser komt niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Eisers asielaanvraag is als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, de minister heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit en eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was.

Beoordeling door de rechtbank

Asielmotief 1: De identiteit van eiser
6. Eiser betoogt dat het niet terecht is dat de minister zijn identiteit niet geloofwaardig acht. Eiser meent dat hij verschoonbare redenen heeft gegeven voor het opgeven van verschillende persoonsgegevens. De persoonsgegevens die hij ten behoeve van deze asielaanvraag heeft opgegeven, zijn de juiste persoonsgegevens. Eiser verblijft in Veldzicht en zijn familie is niet in staat om de geboorteakte en het familieboekje naar Nederland op te sturen.
6.1.
De minister benadrukt dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit. Eiser heeft echter verklaard dat hij in Marokko een geboorteakte heeft en dat er ook een familieboekje van zijn ouders is. Eiser heeft deze documenten niet overlegd en heeft daar ook geen verschoonbare reden voor gegeven nu eiser niet heeft uitgelegd waarom deze documenten niet naar Nederland gestuurd kunnen worden. Bovendien vormen eisers verklaringen over zijn identiteit geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser heeft tijdens zijn verblijf in Nederland wisselend verklaard over zijn naam en geboortedatum.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, hoewel hij heeft verklaard dat het familieboekje en zijn geboorteakte nog in Marokko zijn. Eiser heeft geen verschoonbare reden gegeven voor het niet kunnen overleggen van deze documenten. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser niet heeft uitgelegd waarom zijn familie niet in staat is de documenten naar hem op te sturen. Evenmin valt in te zien waarom eiser vanuit Veldzicht niet in staat zou zijn de documenten te verkrijgen, eventueel met behulp van zijn advocaat. De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat eiser meerdere keren wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn naam en geboortedatum waardoor zijn verklaringen over zijn identiteit geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eisers stelling dat in de correcties en aanvullingen door eiser de juiste persoonsgegevens zijn opgegeven van ondergeschikt belang is, nu een nadere onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Verder heeft de minister terecht gesteld dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd vanwege de meerdere door eiser opgegeven aliassen en het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie over waar hij vandaan komt uit angst te worden uitgezet naar Marokko. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b en c, en e van de Vw.
7. Eiser voert aan dat artikel 31, zesde lid, onder d van de Vw, hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij destijds niet hoe de asielprocedure in Nederland werkte.
7.1
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld en hij daarvoor ook geen valide reden heeft gegeven.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich zonder gegronde reden niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eiser op 18 juli 2017 heeft verklaard dat hij al een jaar en acht maanden in Nederland was. Eiser is dus al in december 2015 Nederland ingereisd en heeft pas op 26 juni 2023 asiel aangevraagd. In 2017 heeft eiser verklaard dat hij naar Nederland is gereisd om asiel aan te vragen, maar dat hij dat nog niet heeft gedaan omdat hij zich aan het voorbereiden is. Na dit gesprek heeft het nog zes jaar geduurd voordat hij asiel heeft aangevraagd. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser er nog zes jaar over heeft gedaan om een asielaanvraag in te dienen. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder d van de Vw.
Asielmotief 2: Homoseksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen
Eisers referentiekader
8. Eiser heeft aangevoerd dat de minister, zowel bij het horen als in de besluitvorming, onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Eiser is opgegroeid in een moslimgezin en in een land waar homoseksualiteit een taboe is. Ten onrechte werpt de minister eiser tegen dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser ondanks dat hij alle gelegenheid heeft gekregen om te verklaren en een verblijf van bijna tien jaar in Nederland, oppervlakkig en summier verklaart over zijn seksuele gerichtheid.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader in de besluitvorming. Eiser verblijft immers al tien jaar in Nederland, waar in zijn algemeenheid geen taboe heerst over homoseksualiteit en waar eiser al die tijd de vrijheid heeft gehad om zijn seksuele gerichtheid te uiten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat hij zich in Nederland vrij voelt. De minister kan dan ook gevolgd worden in zijn redenering dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer kan verklaren, ondanks het taboe dat er in Marokko over homoseksualiteit heerst. Het betoog van eiser dat de minister in zijn beoordeling geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser volgt de rechtbank dan ook niet.
Geloofwaardigheid
9. Eiser heeft aangevoerd dat de minister eisers homoseksuele gerichtheid onterecht niet geloofwaardig acht. De minister heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn innerlijke beleving en hoe hij zeker wist dat hij homoseksueel is. Ten onrechte stelt de minister dat eiser niet voldoende heeft verklaard over de emotionele aspecten van zijn seksuele gerichtheid. De minister houdt te weinig rekening met eisers referentiekader en zijn persoonlijke omstandigheden. Seks is voor hem erg belangrijk, gelet op zijn seksverslaving. Eiser betwist daarbij dat hij oppervlakkig heeft verklaard over zijn relaties met [partner 1], [partner 2] en [partner 3]. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hier sprake van is.
Bij veronderstelde tegenstrijdigheden en vaagheden had de minister gelet op werkinstructie 2021/13 moeten doorvragen aan eiser. Dat heeft de minister niet gedaan en eiser is zodoende onvoldoende in de gelegenheid gesteld om opheldering te geven. Er is daarom niet voldaan aan artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft vaag en oppervlakkig verklaard over zijn seksuele gerichtheid, hij valt steeds terug op de fysieke elementen in zijn relaties, geeft geen inzicht in persoonlijke gevoelens en belevingen en heeft algemeen en oppervlakkig verklaard over zijn relaties. Eiser heeft verder geen diepgaand inzicht gegeven in zijn innerlijke beleving. De minister is verder van mening dat het besluit zorgvuldig en in overeenstemming met artikel 3.113, tweede lid, van het Vb tot stand is gekomen. Tijdens het nader gehoor heeft de contactambtenaar doorgevraagd en heeft hij eiser meermalen de gelegenheid gegeven om zijn verklaringen nader toe te lichten.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is. De minister heeft daarbij mogen betrekken dat eisers antwoorden over zijn homoseksuele gerichtheid in zijn algemeenheid oppervlakkig en summier zijn en geen inzicht bieden in eisers persoonlijke beleving. Eiser geeft geen inzicht in zijn persoonlijke gevoelens en belevingen, maar valt telkens terug op seksuele handelingen die zou hebben plaatsgevonden en algemeenheden. Eisers niet onderbouwde stelling, dat hij seksverslaafd is, doet daar niet aan af. Ook indien eiser seksverslaafd is mag van hem worden verwacht dat hij meer kan verklaren, onder meer over zijn eigen gevoel en over wat hem aantrok in zijn partners.
9.3.
De minister heeft dan ook kunnen tegenwerpen dat eiser oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over zijn relaties met [partner 1], [partner 2] en [partner 3].
Ten aanzien van de relatie met [partner 1] heeft de minister terecht gesteld dat eiser drie jaar lang een relatie met hem heeft gehad, maar er desondanks niet in geslaagd is om gedetailleerd te verklaren over de invulling van deze relatie. Nu dit eisers eerste homoseksuele relatie was, had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer inzicht had kunnen geven in zijn persoonlijke beleving van deze relatie.
Ten aanzien van de relatie met [partner 2] heeft de minister terecht gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser met hem al tijdens het eerste gesprek in het openbaar over seks spreekt. De minister heeft er ook op kunnen wijzen dat eiser algemeen heeft verklaard over zijn relatie met [partner 2], hetgeen de minister bevreemdend heeft kunnen achten temeer nu deze relatie op een jongvolwassen leeftijd was en deze relatie ook de aanleiding is geweest voor eisers gestelde problemen waardoor hij zijn land van herkomst heeft moeten verlaten. Ook ten aanzien van de relatie met [partner 3] heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser enkel algemene verklaringen heeft afgelegd over deze relatie. Gelet op het feit dat eiser heeft verklaard dat hij met hem wilde trouwen, had van hem verwacht mogen worden dat hij uitgebreider en persoonlijker over deze recente relatie had kunnen vertellen.
9.4.
Over de stelling van eiser dat de minister meer had moeten doorvragen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat een vreemdeling in het nader gehoor in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventuele ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Dit betekent echter niet dat eiser in het nader gehoor met elke tegenstrijdigheid of summiere verklaring geconfronteerd hoeft te worden. Daarbij is van belang dat het in eerste instantie aan eiser is om consistente, gedetailleerde en specifieke verklaringen af te leggen over zijn asielrelaas en aan de minister om eiser hiertoe voldoende ruimte te bieden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de minister eiser deze ruimte niet heeft geboden. De minister heeft blijkens het verslag van het nader gehoor op meerdere punten doorgevraagd als eiser onvoldoende specifieke antwoorden gaf. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt bovendien dat eiser in het nader gehoor in voldoende mate is geconfronteerd met tegenstrijdigheden en vaagheden in zijn verklaringen die hem in het bestreden besluit zijn tegengeworpen. Op diverse onderdelen is eiser nader bevraagd door de minister en heeft de minister eiser de ruimte geboden om zijn relaas te verhelderen. Het betoog slaagt dan ook niet.
Problemen voortvloeiend uit seksuele gerichtheid
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet zeker weet hoe de groep erachter is gekomen dat hij homoseksueel is. Dat hij vermoedens heeft over hoe dit is gebeurd, wil niet zeggen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard.
10.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop de groep achter eisers homoseksualiteit is gekomen. Eiser heeft eerst verklaard dat leden van de groep [partner 2] gehoord hebben toen hij seks had met [partner 2], vervolgens verklaart eiser echter dat de groep wellicht van iemand gehoord heeft dat eiser homoseksueel is. Tijdens het nader gehoor is eiser nader bevraagd over deze tegenstrijdigheid en hij heeft enkel aangegeven dat hij het niet meer weet. De minister stelt daarbij vast dat eiser zijn verklaringen ook niet gecorrigeerd heeft in de correcties en aanvullingen.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen over hoe de groep erachter is gekomen dat eiser homoseksueel is als tegenstrijdig zijn aan te merken. Daarbij heeft de minister van belang mogen achten dat eiser in eerste instantie uit zichzelf heeft verklaard dat de mensen die zijn vriend vermoord hebben eiser en zijn vriend hebben gehoord terwijl zij seks hadden. Terecht heeft de minister opgemerkt dat als eiser niet meer had geweten hoe de groep achter zijn homoseksualiteit was gekomen niet valt in te zien dat eiser dit in eerste instantie zo zou hebben verklaard. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat [partner 2] opzettelijk is aangereden waarna hij is overleden en dat eiser is vergiftigd door leden van de groep. Eiser en zijn partner werden immers al lange tijd achtervolgd door leden van de groep. De minister heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat eiser deze gebeurtenissen niet aannemelijk heeft gemaakt.
11.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser enkel vermoedt dat leden van de groep [partner 2] hebben aangereden en dat eiser is vergiftigd door leden van de groep. Deze vermoedens heeft eiser op geen enkele wijze nader onderbouwd.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn verklaringen over de aanrijding en de vergiftiging op geen enkele wijze heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen menen dat eiser enkel vermoedt dat [partner 2] is aangereden door leden van de groep. Uit eisers verklaringen blijkt dat hij zelf niet aanwezig was bij het incident. Ten aanzien van de vergiftiging stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser enkel vermoedens heeft dat hij is vergiftigd door leden van de groep. Hij heeft verklaard dat hij ziek is geworden nadat hij in een restaurant heeft gegeten, maar heeft daarentegen niemand gif zien gebruiken en hij is ook niet naar het ziekenhuis is geweest voor een controle.
12. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de minister niet ten onrechte het standpunt in dat de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn gestelde homoseksualiteit geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, d en e van de Vw.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.42545