In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek van de verzoeker om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van proceskosten afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker had eerder op 9 juli 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, en op 5 september 2024 nogmaals een beroep tegen hetzelfde onderwerp. De rechtbank had op 13 september 2024 het beroep van 9 juli 2024 gegrond verklaard en de minister een nieuwe beslistermijn gegeven.
De rechtbank beoordeelt of de verzoeker procesbelang had bij het beroep van 5 september 2024. De rechtbank concludeert dat dit procesbelang ontbreekt, omdat er al een beslissing was genomen op het eerdere beroep. Hierdoor kan de rechtbank niet twee keer oordelen over hetzelfde niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dat de minister niet geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de verzoeker, zoals bedoeld in artikel 8:57a van de Awb. Daarom wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Verzoekers die het niet eens zijn met deze uitspraak kunnen binnen zes weken een verzetschrift indienen bij de rechtbank.