In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. De aanvraag is op 3 november 2023 ontvangen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin is geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het fifo-principe. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eiseres in april 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 30 juni 2025 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 30 juni 2025 om een besluit te nemen, en dat er een dwangsom wordt opgelegd. Tevens worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50 en moet de minister het betaalde griffierecht vergoeden.