ECLI:NL:RBDHA:2024:19298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
09/807756-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzetwitwassen; niet-ontvankelijkheidsverweer; redelijke termijn

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1998, met parketnummer 09/807756-19. De zaak betreft medeplegen van opzetwitwassen, waarbij de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met afdreiging en witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 oktober 2019 deel uitmaakte van deze organisatie, die slachtoffers onder druk zette om geld over te maken om te voorkomen dat naaktfoto's openbaar zouden worden gemaakt. De verdachte heeft samen met anderen geldbedragen op bankrekeningen laten storten en deze vervolgens gepind. Tijdens de zittingen is door de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege het grote tijdsverloop en de schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een grove veronachtzaming van het verdedigingsbelang en dat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in het gedrang is gekomen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van deelname aan de criminele organisatie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan opzetwitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 75 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 120 uur, omgezet in 60 dagen hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/807756-19
Datum uitspraak: 22 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1998,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2020, 8 december 2021 (pro forma/regie) en 22, 23 en 24 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 8 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Cozijnsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Broere naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 december 2021 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode 1 december 2017 tot en met 1 oktober 2019 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 0] (m), [naam 1] , [verdachte] , [naam 3] en/of [naam 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in (onder meer) artikelen 312, 317, 318, 326 en/of 420bis Wetboek van Strafrecht;
2. ( zaak 1)
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Delft en/of 's-Gravenhage en/of Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen van in totaal (ongeveer) EUR 32.600,-
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven verdachte(n) en/of anderen, in of omstreeks de periode van 03 februari 2018 tot en met 15 februari 2018, te Delft en/of 's-Gravenhage en/of Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen van in totaal
(ongeveer) EUR 32.600,-
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen,
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
  • een of meer anderen te vragen en/of op te dragen en/of te dwingen hun bankrekening en/of pinpas (met pincode) ter beschikking te (laten) stellen en/of
  • een of meer anderen naar een pinautomaat te vervoeren en/of mee te gaan naar een pinautomaat en/of
  • een of meer geldbedragen te (laten) pinnen en/of (vervolgens) over te (laten) dragen aan een ander(en);
3. ( witwassen - zaken 5, 20, 23 en 51 en ambtshalve zaken 2 en 3)
hij in of omstreeks de periode van 08 februari 2018 tot en met 10 oktober 2018 te Delft, Delfgauw en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van EUR 900,- (zaak 5) en/of EUR 900,- (zaak 20) en/of EUR 600,- (zaak 23) en/of EUR 600,- (zaak 51) en/of EUR 400,- (ambtshalve zaak 2) en/of EUR 430,- (ambtshalve zaak 3),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven verdachte(n) en/of anderen, in of omstreeks de periode 08 februari 2018 tot en met 10 oktober 2018 te Delft, Delfgauw en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van EUR 900,- (zaak 5) en/of EUR 900,- (zaak 20) en/of EUR 600,- (zaak 23) en/of EUR 600,- (zaak 51) en/of EUR 400,- (ambtshalve zaak 2) en/of EUR 430,- (ambtshalve zaak 3),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
  • een of meer anderen te vragen en/of op te dragen en/of te dwingen hun bankrekening en/of pinpas (met pincode) ter beschikking te (laten) stellen en/of
  • een of meer anderen naar een pinautomaat te vervoeren en/of mee te gaan naar een pinautomaat en/of
  • een of meer geldbedragen te (laten) pinnen en/of (vervolgens) over te (laten) dragen aan een ander(en).

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor zover van belang – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging. Enerzijds vanwege het grote tijdsverloop in deze strafzaak, waardoor een eerlijk proces in het gedrang is. De ten laste gelegde feiten dateren immers van vijf tot zes jaar geleden. De verdachte kan zichzelf daardoor niet verdedigen, aangezien hij zich nog maar weinig herinnert uit die periode. Daarnaast kan het ook zijn dat potentiële getuigen zich minder kunnen herinneren. Hiermee is het recht op een eerlijk proces geschonden. Dit geldt te meer aangezien de verdachte destijds nog zeer jong was. Anderzijds is het gelijkheidsbeginsel geschonden. De zaak van een andere verdachte met eenzelfde verdenking is immers vanwege dat zelfde tijdsverloop geseponeerd.
Het voorgaande maakt volgens de verdediging dat de officier van justitie het recht op vervolging heeft verspeeld, zodat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. De verdediging heeft geen concrete vormverzuimen aangedragen en ook niet concreet aangegeven met het oog op welke getuigen geen sprake zou zijn van een eerlijk proces. De verdachte is na zijn aanhouding in oktober 2019 door de politie verhoord en wist zich tijdens de terechtzitting nog wel het nodige te herinneren. Het is voorts vaste rechtspraak dat bij een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is van de niet-ontvankelijkheid in de vervolging door het Openbaar Ministerie. Het gelijkheidsbeginsel is ook niet geschonden. De andere zaak waaraan de verdediging refereert, is niet gelijk aan die van de verdachte. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De ten laste gelegde feiten liggen in de periode 1 december 2017 tot en met 1 oktober 2019. De verdachte is op 1 oktober 2019 aangehouden en in de daaropvolgende dagen gehoord door de politie, waarbij hij een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd over de verdenkingen. Op 10 januari 2020 en 8 december 2021 hebben vervolgens terechtzittingen plaatsgevonden, waarbij de onderzoekswensen die zijdens de verdediging zijn ingediend (deels) zijn toegewezen. De getuigen zijn in het najaar van 2022 gehoord. De inhoudelijke behandeling waarbij de ten laste gelegde feiten zijn besproken heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024.
Recht op een eerlijk proces
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een grove veronachtzaming van het verdedigingsbelang van de verdachte en daarmee van zijn recht op een eerlijk proces. De verdachte heeft direct na zijn aanhouding zijn lezing van de feiten kunnen geven en heeft de kans gekregen om belastende getuigen nader te laten horen of ontlastende getuigen naar voren te brengen. Tijdens de inhoudelijke behandeling is de verdachte grotendeels bij zijn verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd gebleven en heeft hij op een deel van de vragen nog antwoord kunnen geven. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een groot tijdsverloop, maar er op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden geen reden bestaat om te oordelen dat vanwege dat tijdsverloop het recht op een eerlijk proces is geschonden.
Gelijkheidsbeginsel
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden (het opportuniteitsbeginsel). De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat het instellen of voortzetten van vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is echter eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is geweest, zodat het verweer in zoverre wordt verworpen.
Verbod op willekeur
Voor zover de verdediging heeft bedoeld een beroep te doen op het verbod op willekeur wordt dat eveneens verworpen. Voor het verbod van willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de andere zaak die door de verdediging is opgeworpen als gelijk aan die van de verdachte, geen gelijke zaak is. Los van de grotere rol die aan de verdachte wordt toegedicht, is de zaak van de andere verdachte kennelijk geseponeerd vanwege het tijdsverloop. Deze beslissing is echter later genomen dan de vervolgingsbeslissing in de zaak van de verdachte. Welke afwegingen daar verder nog aan ten grondslag hebben gelegen, is de rechtbank niet bekend. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte en de andere verdachte van de andere zaak in een sterk vergelijkbare positie verkeerden, zodat ook geen sprake is van schending van het verbod op willekeur.
Redelijke termijn
Evident is dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten 18 en 19 jaar oud. In het reclasseringsadvies van 24 december 2019 is geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet tot toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank in lijn met het advies het volwassenenstrafrecht toepassen, zodat van een redelijke termijn van twee jaar moet worden uitgegaan. De verdachte is op 1 oktober 2019 in verzekering gesteld en zijn zaak in eerste aanleg eindigt met dit vonnis op 22 november 2024. De redelijke termijn van twee jaar is dus met ruim drie jaar overgeschreden. De vertraging vindt zijn oorsprong in het stilzitten van het Openbaar Ministerie en is daarmee niet (mede) aan de verdediging te wijten. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de rechtbank acht geslagen op het door de Hoge Raad genoemde uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat het in deze specifieke zaak gaat om een overschrijding van de redelijke termijn die zich slechts door strafvermindering kan laten compenseren.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Inleiding
Op 17 februari 2018 is door [naam 5] (hierna: [naam 5] ) aangifte gedaan van afdreiging. Hij moest in totaal € 32.600,- overmaken naar 8 bankrekeningen van verschillende rekeninghouders om te voorkomen dat zijn naaktfoto zouden worden verspreid. Uit onderzoek bleek dat meerdere van deze bankrekeningen ook waren gebruikt bij andere afdreiging- en oplichtingszaken. Vervolgens is op 28 januari 2019 het onderzoek Limpopo opgestart om onderzoek te doen naar de door de in beeld gekomen personen gepleegde strafbare feiten.
Verschillende personen die gedurende het onderzoek in beeld kwamen, bleken gebruik te maken van een bijnaam, te weten onder meer:
[naam 3] : ' [bijnaam 1] ';
[naam 4] : ' [bijnaam 2] ';
[naam 1] (hierna: [naam 1] ): ' [bijnaam 3] ';
[verdachte] (hierna: [verdachte] of de verdachte): ' [bijnaam 4] , [bijnaam 5] , [bijnaam 6] , [bijnaam 7] '. [1]
De onderzoeksresultaten hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 1 oktober 2019 meerdere personen in het onderzoek Limpopo zijn aangehouden. De vier hiervoor genoemde personen, die nu worden vervolgd, hebben volgens de officier van justitie allen deel uitgemaakt van een criminele organisatie (onder 1 ten laste gelegd) en hebben volgens de officier van justitie diverse andere strafbare feiten gepleegd. Voor de verdachte ( [verdachte] ) geldt dat deze overige strafbare feiten ten laste zijn gelegd onder 2 en 3.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de raadsman gevoerde verweren.
4.4.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1: deelname aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Naar vaste rechtspraak is van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake als het gaat om een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met of bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijkere rol vervulden dan de betrokkene. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Niet elke bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van een criminele organisatie. De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, of dat samenwerkingsverband tot oogmerk had het plegen van misdrijven en, zo ja, of [verdachte] heeft deelgenomen aan die criminele organisatie en in welke rol.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerking tussen verschillende personen en dat die samenwerking kan worden gekwalificeerd als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking die de rechtbank in dit dossier ziet, zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt dat er in de ten laste gelegde periode sprake was van de volgende specifieke werkwijze, waarbij telkens meerdere personen, ieder met een eigen rol, betrokken waren.
Op datingsites werden door leden van de organisatie valse profielen van vrouwen aangemaakt. Als een man in contact raakte met zo’n vals profiel, dan gaf de ‘vrouw’ aan dat zij graag via WhatsApp verder wilde communiceren en werd het gesprek voortgezet op WhatsApp. Ondertussen werd door de leden van de organisatie op social media (vaak Facebook) gezocht naar familie, vrienden en werkgevers van de man. Op het moment dat de man een naaktfoto had gestuurd, sloeg de toon van het gesprek om en kreeg hij een bericht, zoals het onderstaande bericht (of een bericht met een soortgelijke strekking) van de afdreiger(s) toegestuurd:
“Luister nu heel goed naar mij (naam slachtoffer) ik heb uitgebreid onderzoek naar je gedaan en ik weet nu precies wie je bent, wat je doet, waar je woont, werkt en wie al je dierbaren zijn! Als je niet wil dat ik deze SCHANDALIGE foto’s/video’s en app gesprekken doorstuur naar (namen partner etc) en al je familie, vrienden en collega’s kunnen we samen naar een oplossing zoeken. En durf me niet te negeren of blokkeren want ik weet je te vinden”.
Vervolgens moest de man één of meer geldbedragen overmaken. Deze bedragen werden op bankrekeningen van ‘katvangers’ gestort. De ‘katvangers’ werden ingeschakeld door ‘ronselaars’ en de ‘ronselaars’ werden op hun beurt weer aangestuurd om een ‘katvanger’ te regelen. De ‘ronselaars’ haalden vervolgens de ‘katvanger’ op om te pinnen of gebruikten diens bankpasje om het geldbedrag zo snel mogelijk van de bankrekening te halen.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt een duidelijke stelselmatigheid en dus een meer dan incidenteel karakter, gelet op het grote aantal slachtoffers, waarbij telkens de voornoemde werkwijze werd toegepast. Voor de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze, was een grote mate van samenwerking en coördinatie tussen meerdere personen met elk een eigen rol vereist. Uit het dossier (en de voornoemde werkwijze) blijkt dat de organisatie kort gezegd kan worden ingedeeld in drie lagen, die in het dossier de ‘kernleden’, de ‘ronselaars’ en de ‘katvangers’ worden genoemd. De ‘kernleden’ hadden een sturende rol. Ze pleegden de afdreigingen, stuurden ‘ronselaars’/‘katvangers’ aan en profiteerden het meest van de afdreigingen. Daaronder zat de laag die onder meer bestond uit de ‘ronselaars’, die na een afdreiging werden aangestuurd om een ‘katvanger’ te regelen, op wiens bankrekening het geld kon worden gestort en/of er voor te zorgen dat het geld cash werd opgenomen.
Dat sprake is van een samenwerking tussen twee of meer personen en niet van allemaal op zichzelf staande incidenten, blijkt uit het volgende.
[naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en [verdachte] kunnen ieder, in verschillende rollen, aan meerdere van deze verschillende zaaksdossiers worden gerelateerd en die zaaksdossiers kunnen ook weer, gelet op onder meer de werkwijze en de betrokken personen, met elkaar in verband worden gebracht.
Uit het dossier blijkt dat [naam 3] in ieder geval samenwerkte met [naam 4] en [naam 1] , dat hij met hen een groep vormde en dat [naam 3] en [naam 1] samenwerkten met ‘ronselaars’/‘katvangers’. Dit blijkt onder meer uit de chatgesprekken in het dossier. Zo zegt [naam 3] in een chatgesprek: “Bro, [bijnaam 2] zit vast (..) alles is weg, al onze spullen”. En in een ander gesprek waarin hij een ‘ronselaar’ aanstuurt, zegt hij dat de ‘ronselaar’ met [bijnaam 2] moet ‘meeten’ en een foto naar [bijnaam 3] moet sturen. In de telefoon van [naam 1] zijn berichten aangetroffen van zijn Snapchataccount, waarin om bankpassen wordt gevraagd. In de chatgesprekken wordt daarnaast ook gesproken over een verdeling van de opbrengst, hetgeen ook duidt op een samenwerking.
Verder zijn relevant de verklaringen van diverse getuigen die in onderzoek Limpopo zijn gehoord. Zo heeft [naam 6] verklaard over de groep van ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 3] ’, die bestaat uit ongeveer tien man, de harde kern uit vijf à acht mensen. De rest komt en gaat weer. Het zijn jongens uit Delft en bij hun staat geld op nummer 1. Daar doen ze alles voor.
[naam 7] (de ex-vriendin van [naam 4] , hierna: [naam 7] ) heeft verklaard hoe ‘ze’ te werk gaan. [naam 7] heeft kort en zakelijk weergegeven verklaard dat er een profiel op een sekssite wordt aangemaakt, dat vervolgens een chatsessie volgt en dat hierna mannen worden afgeperst. Deze werkwijze komt overeen met de hiervoor omschreven methode die naar voren komt in het dossier. [naam 7] heeft verklaard dat ‘ [bijnaam 8] ’ en zijn broer ‘ [bijnaam 9] ’ op die manier veel geld verdienen en dat de broers de oplichtingen plegen met een aantal jongens uit de wijk.
De rechtbank overweegt dat [naam 7] haar verhaal ongevraagd heeft verteld toen zij, in verband met een voorlopige ondertoezichtstelling, door de politie werd vervoerd naar Schakenbosch. Hoewel zij haar verklaring hierna heeft ingetrokken en ook weer (bij de rechter-commissaris) heeft bevestigd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank haar verklaring niet onbetrouwbaar. De rechtbank acht haar verklaring namelijk gedetailleerd en concreet en de uitleg die [naam 7] heeft gegeven voor het intrekken van haar verklaring (namelijk dat zij dit heeft gedaan omdat zij bang voor was voor [naam 3] ) acht de rechtbank geloofwaardig. De verklaring vindt daarnaast steun in de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van katvangers en informatie die in de telefoons van [naam 3] , [naam 4] , en [naam 1] is aangetroffen (het standaardbericht dat is aangetroffen in de telefoon van [naam 4] en de berichten die zijn gestuurd met de telefoons van [naam 3] en [naam 1] , die betrekking hebben op het regelen van bankpassen).
Voorts zijn relevant verschillende verklaringen van verschillende personen van wie naar het oordeel van de rechtbank gebleken is dat die dienst deden als ‘katvangers’ en ‘ronselaars’.
‘Katvanger’ [naam 8] (hierna: [naam 8] ) heeft verklaard dat ‘ze’ een Snapchat sturen met de vraag wie er snel geld wil verdienen. Hierbij wordt het bedrag genoemd dat kan worden verdiend. Ze zoeken dan iemand die een bankrekening ter beschikking heeft om geld op te laten storten.
‘Katvanger’ [naam 9] heeft verklaard dat hij zijn bankpas moest afgeven aan ‘ [bijnaam 1] ’ of één van hun.
‘Katvangers’ [naam 10] (hierna: [naam 10] ) en [naam 11] hebben verklaard over geldbedragen die ongevraagd op hun bankrekening werden gestort en die ze af moesten dragen aan [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] .
De periode waarin de organisatie actief is geweest, bestrijkt een periode van bijna twee jaar, van 1 december 2017 tot en met 1 oktober 2019. Dit vindt voor wat betreft het begin van de periode bevestiging in de verklaring van [naam 7] , voor zover inhoudende dat zij van [naam 4] had begrepen dat hij dit (de rechtbank begrijpt: de afpersingen) al vanaf zijn dertiende jaar doet. Voor de periode is verder onder meer relevant het onder 2 (later in dit vonnis) bewezen verklaarde witwassen van geld afkomstig van de afdreiging van [naam 5] in februari 2018, waarbij [naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en [verdachte] alle vier betrokken waren. Voor het einde van de periode is relevant dat [naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en [verdachte] op 1 oktober 2019 zijn aangehouden. Blijkens in de telefoon van [naam 4] aangetroffen chats zijn in de dagen hiervoor nog diverse chats gevoerd met mannen die werden afgedreigd.
Oogmerk
Dat de organisatie als oogmerk had het plegen van afdreigingen blijkt onder meer uit de veelheid aangetroffen berichten in de telefoons van [naam 3] en [naam 4] en de verklaring van [naam 7] .
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de criminele organisatie ook als oogmerk had witwassen. Meer specifiek gaat het dan om het witwassen van de geldbedragen die afkomstig waren van gepleegde afdreigingen. Het gemeenschappelijk einddoel van de criminele organisatie was immers het binnenhalen van geld, oftewel zelfverrijking. Daarvoor waren de afdreigingen het middel.
Deelneming
De deelneming moet voor iedere betrokkene op zichzelf worden beoordeeld.
[verdachte] heeft over een langere periode een relatief gering aantal witwashandelingen verricht. Hij heeft [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] benaderd en heeft ervoor gezorgd dat geld afkomstig van afdreigingen op hun bankrekeningen kon worden gestort en ging hierna (met ze mee om te) pinnen. Afgezet tegen de ten laste gelegde periode waarbinnen het criminele samenwerkingsverband actief was, was de bijdrage van [verdachte] van geringere omvang. Uit het dossier blijkt daarnaast niet duidelijk of [verdachte] welbewust een (geringe) bijdrage leverde aan de activiteiten van de criminele organisatie. De vaststelling dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat hij crimineel geld voorhanden had en de omstandigheden dat twee kernleden van de organisatie ( [naam 3] en [naam 4] ), als contacten staan vermeld in zijn telefoon en [naam 1] is gezien als zijn chauffeur, zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat het dossier onvoldoende concreet, direct bewijs bevat dat [verdachte] onderdeel was van het hiervoor omschreven crimineel samenwerkingsverband. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.6.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2 en feit 3: medeplegen witwassen diverse geldbedragen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de geldbedragen die op de bankrekeningen van [naam 12] / [naam 13] (feit 2 en feit 3) en [naam 14] (feit 3) zijn gestort, van misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte op verzoek van onbekend gebleven anderen, (drugsverslaafde) personen heeft benaderd met de vraag hun bankrekening ter beschikking te stellen en vervolgens met deze personen diverse malen de grote contante geldbedragen die op hun bankrekening waren gestort heeft opgenomen. Niet alleen [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] hebben dit uit misdrijf afkomstige geld voorhanden gehad (toen het op hun rekeningen stond), ook de verdachte heeft het geld voorhanden gehad, toen hij (een groot deel van) het geld van hun kreeg en (een groot deel van) het geld heeft afgegeven aan anderen.
De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed zonder erbij na te denken, om snel geld te verdienen. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek verricht naar de herkomst van het gestorte geld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan het witwassen van crimineel geld.
De rechtbank acht het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde opzetwitwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt in dit verband op dat, anders dan de raadsman stelt, in beginsel het enkele voorhanden hebben van een
– uit misdrijf afkomstig – voorwerp voldoende is om dit als witwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr aan te merken. Alleen als het voorhanden hebben de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, wordt ingevolge vaste jurisprudentie van de witwasser (als bedoeld in artikel 420bis Sr) in beginsel wel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen dan wel dat de gedragingen van de verdachte ook kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. In dit geval is geen sprake van opbrengsten van eigen misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in samenwerking met [naam 12] / [naam 13] en [naam 14] het geld heeft witgewassen en dat de verdachte substantieel heeft bijgedragen aan dit witwassen. [naam 12] / [naam 13] en [naam 14] hebben immers op verzoek van de verdachte hun bankrekening ter beschikking gesteld en deze geldbedragen, samen met de verdachte opgenomen, voor de verdachte. De verdachte heeft zich aldus als medepleger schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen. Het verweer van de raadsman, inhoudende dat geen sprake is van medeplegen, wordt hiermee verworpen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde enkel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het witwassen van het op de bankrekening van [naam 12] / [naam 13] gestorte bedrag van in totaal
€ 12.000,-, omdat alleen ten aanzien van dit bedrag sprake is geweest van betrokkenheid van de verdachte.
4.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2 primair
hij in de periode van 03 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met ander
en, een geldbedrag van in totaal EUR
12,-
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist, dat dit
geldbedrag,
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
3 primair
hij in de periode van 08 februari 2018 tot en met 10 oktober 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met ander
en, geldbedragen van EUR 900,- en EUR 900,- en EUR 600,- en EUR 600,- en EUR 400,- en EUR 430,-,voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist, dat die
geldbedragen, geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met daarnaast een taakstraf van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat de verdachte – gelet op het tijdsverloop – voldoende gestraft is, zodat geen straf moet worden opgelegd hoger dan het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, gelet op de zeer jonge leeftijd van de verdachte tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten, het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het feit dat de verdachte als gevolg van de belangstelling van de pers voor deze strafzaak ook de nodige gevolgen heeft ondervonden en nog ondervindt, hetgeen ook strafmatigend moet worden meegewogen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen in vereniging door samen met anderen geld te pinnen dat door misdrijf was verkregen door een criminele organisatie, die het plegen van afdreiging en witwassen tot oogmerk had. De organisatie hield zich kort gezegd bezig met sextortion, oftewel chantage door middel van seksueel getinte afbeeldingen. In een periode van bijna twee jaar zijn meerdere mannen hier slachtoffer van geworden. De slachtoffers hadden zich aangemeld op een dating- of chatsite gericht op erotisch contact. De slachtoffers kregen contact met iemand die zich voordeed als een vrouw op zoek naar erotisch contact. De vrouw stelde aan de slachtoffers voor om diverse erotische foto's en video's uit te wisselen. Wanneer ze dat hadden gedaan, ontvingen ze al snel een bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar met naam genoemde familieleden, vrienden en/of collega’s naar wie van tevoren kennelijk nauwkeurig onderzoek was gedaan via social media en andere open bronnen op het internet. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van deze criminele organisatie en haar werkwijze, enkel dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld, wat hij verkreeg door het pinnen van illegale herkomst was. De verdachte heeft, zonder dat hij als deelnemer aan de criminele organisatie zelf kan worden gezien, deze organisatie wel gefaciliteerd door katvangers te ronselen. Deze katvangers waren vaak kwetsbare personen met financiële problemen die de gevolgen voor lief namen. Bedragen die door de slachtoffers werden overgeschreven, werden zo snel mogelijk na deze overschrijving contant opgenomen door katvangers in het bijzijn van de verdachte waar hij vervolgens een deel van mocht houden. De verdachte heeft hiermee kennelijk enkel gehandeld uit winstbejag ten koste van anderen. Dit is kwalijk en strafwaardig.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad d.d. 25 september 2024 van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 24 december 2019 over de verdachte, waarvan de inhoud inmiddels grotendeels achterhaald is. Anders dan de raadsman heeft verzocht, zal de rechtbank, zoals hierboven reeds overwogen, gelet op dit advies niet overgaan tot het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Persoonlijke omstandigheden
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zijn leven na zijn vrijlating in deze strafzaak een positieve wending heeft gegeven met de start van een eigen onderneming. De afgelopen periode is de verdachte zwaar gevallen, aangezien hij met de strafzaak boven zijn hoofd veel belangrijke beslissingen in zijn leven ‘on hold’ heeft moeten zetten, zoals trouwen met zijn vriendin. Hij voelt zich daarom al voldoende gestraft.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
1 oktober 2019, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus uiterlijk op 1 oktober 2021, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met ruim drie jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat met een korting van 30% voldoende recht wordt gedaan aan voornoemde overschrijding.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten is als straf in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest en mede in aanmerking genomen het tijdsverloop, geen aanleiding op dit moment nog een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die hoger is dan het reeds ondergane voorarrest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sinds de feiten zijn gepleegd, gedurende de jaren die inmiddels zijn verstreken, veel is veranderd in het leven van de verdachte en hij niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de gevangenisstraf matigen tot afgerond 75 dagen. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht passend en geboden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van 3 primair:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
75 (vijfenzeventig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.
Bijlage
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH5R018013, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 12.147).
Ten aanzien van feit 2 primair
1. Het proces-verbaal van aangifte [naam 5] , opgemaakt op 17 februari 2018, voor zover inhoudende (p. 137 tot en met p. 141):
Ik was 3 februari 2018 thuis in [plaats 3] , toen ik mij op de website [website 1] inschreef. Ik kreeg al snel bericht van ene ' [vrouw 1] ' die mij een berichtje stuurde met de tekst; 'wil je bij mij langskomen of ik bij jou'? Via whatsapp berichten heb ik met ' [vrouw 1] ' contact gehad. Ik ontving sexy foto’s van haar waarvan ik dacht dat deze foto's van haar waren. Ik heb aan ' [vrouw 1] ' zelf ook foto's van mezelf gestuurd waar ik in ondergoed en soms helemaal naakt op stond.
Ik kreeg vervolgens een adres in Delft door. Ik sprak af voor die zondag 4 februari 2018 omstreeks 20.00 uur. Op verzoek van ' [vrouw 1] ' moest ik een selfie maken als ik voor de deur stond wat ik vervolgens deed.
Nadat ik deze selfie naar ' [vrouw 1] ' had gestuurd kreeg ik vervolgens een bericht terug waarin stond; 'Hallo [naam 5] Je spreek met de pooier. Je moet je dood gaan schamen! Ik ken je familie genaamd [naam 5] ! En je vrienden iedereen! Ik heb SCHANDALIGE foto's van jou en dat je wilt daten met een hoer!! Blokkeren heeft geen nut we kunnen dit nu normaal oplossen zonder problemen en gezeik en anders verspreid ik dit bij je familie en vrienden via messenger!!
Bij dit bericht zag ik een printscreen van mijn familieleden. Ik realiseerde mij dat deze persoon op facebook onder mijn naam familieleden had zien staan en hiervan een foto had gemaakt en deze naar mij toe had gestuurd.
Uiteindelijk heb ik op
7 februari 2018 een bedrag van 4000 euro op een Rabobankrekening [bankrekening 1] ten name van [naam 12] ;
8 februari 2018 een bedrag van 4000 euro op een Rabobankrekening [bankrekening 1] ten name van [naam 12] ;
10 februari 2018 een bedrag van 4000 euro op een Rabobankrekening [bankrekening 1] ten name van [naam 12] ;
Overgemaakt.
Ik heb deze betalingen gedaan omdat ik niet wilde dat er naaktfoto's van mij zouden worden verspreid.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2019, voor zover inhoudende (p. 301 tot en met p. 306):
Op zaterdag 17 februari 2018 deed [naam 5] aangifte van oplichting / afpersing. [naam 5] verklaarde naar diverse bankrekeningen bedragen te hebben overgemaakt met zijn persoonlijk bankrekening met nummer: [bankrekening 2] .
Overboeking op bankrekeningnummer: [bankrekening 1] op naam van [naam 12]
Op woensdag 7 februari 2018 heeft de aangever [naam 5] om 22:22 uur 4000 euro overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekening 1] .
Om 22:30 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 2000 euro.
Om 22:48 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 1890 euro.
Op donderdag 8 februari 2018 heeft de aangever [naam 5] om 15:43 uur 4000 euro overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekening 1] .
Om 15:53 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 2000 euro.
Om 16:00 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 2000 euro.
Om 19:33 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 150 euro.
Op zaterdag 10 februari 2018 heeft de aangever [naam 5] om 17:18 uur 4000 euro
overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekening 1] .
Om 20:03 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 50 euro.
Om 20:04 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 2000 euro.
Om 20:11 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 20 euro.
Om 20:12 uur werd van bankrekeningnummer [bankrekening 1] een geldopname gedaan van 1900 euro.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 13] , opgemaakt op 13 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 431 tot en met p. 446):
Hoe vaak heb jij je bankpas als onderpand gegeven om verdovende middelen te kopen?
Meerdere keren, aan "die [bijnaam 3] ". Ook aan een dealer genaamd [bijnaam 4] .
Ik ben met [bijnaam 4] mee geweest om grote bedragen te pinnen vanwege een schuld bij hem. [bijnaam 4] kwam langs en wilde gebruik maken van onze bankrekening omdat hij een groot geldbedrag wilde laten storten. Hij zei dat ik hierdoor van mijn schuld af zou zijn.
[bijnaam 4] was alleen bij mij thuis binnen, maar hij was met drie anderen naar mij toegekomen.
Hoe vaak is [bijnaam 4] bij je langs geweest om je op te halen om mee te gaan pinnen?
Ik denk wel een keer drie of vier keer. Elke keer hoge bedragen.
Aan de verdachten worden een twee foto's getoond van een geldopname op 7 februari 2018 en een (1) van 1 februari 2018. Aan de verdachte wordt gevraagd wie de personen zijn die op de bewakingsbeelden te zien zijn. Wie zijn de personen op bewakingsfoto voorzien van nummer 1?
Dat ben ik. De persoon die naast mij staat is de persoon [bijnaam 4] waarover ik heb verklaard.
Wie is de personen op bewakingsfoto voorzien van nummer 2?
Dat is de persoon waarover ik heb verklaard en die ik [bijnaam 4] noem.
Wie is de personen op bewakingsfoto voorzien van nummer 3?
Dat is ook [bijnaam 4] , hij was hier ook aanwezig bij een geldopname
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 september 2019, voor zover inhoudende (p. 451 en p. 452):
Foto 1: [naam 13] geboren op [geboortedag 2] 1964 te [geboorteplaats 1] en [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] . Getoonde foto is afkomstig van de camerabeelden van de pinautomaat.
Foto 2: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] . Getoonde foto is afkomstig van de camerabeelden van de pinautomaat.
Foto 3: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] . Getoonde foto is afkomstig van de camerabeelden van de pinautomaat.
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 12] , opgemaakt op 13 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 453 tot en met p. 468):
Uit onderzoek van de historische bankgegevens bleek dat op 7 februari 2018 om 22:22 uur
door [naam 5] een bedrag van 4000 euro is overgemaakt op jullie rekeningnummer,
[bankrekening 1] . Wat kun je hierover verklaren?
Ik weet dat [bijnaam 4] met [bijnaam 10] is meegegaan. Ik weet dat [bijnaam 10] met [bijnaam 4] dat heeft geregeld.
Verbalisanten tonen foto 19 en 20 aan de verdachte
Wie zie je op deze foto?
[bijnaam 10] en [bijnaam 4]
Wie zie je op foto 2?
[bijnaam 10] en [bijnaam 4] .
Verbalisanten tonen foto 23 en 21 aan de verdachte"
Wie zie je op deze beelden?
Op foto 24 staat [bijnaam 4] en aan de zijkant [bijnaam 10] en op foto 25 [bijnaam 10] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 oktober 2019, voor zover inhoudende (p. 476 en p. 477):
Foto 19: [naam 13] geboren op [geboortedag 2] 1964 te [geboorteplaats 1] en [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1]
Foto 20: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1]
Foto 24: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1]
Foto 25: [naam 13] geboren op [geboortedag 2] 1964 te [geboorteplaats 1]
7. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 2 oktober 2019, voor zover inhoudende (p. 837 tot en met p. 873):
Ik wist niet waar dat geld vandaan kwam maar ik heb wel samen met de persoon van wie deze pas is overlegd of hij wat geld wilde verdienen om wat geld te laten storten. Wij zijn toen gaan pinnen.
Op het bankrekeningnummer van [naam 13] en [naam 12] werd, naar aanleiding van de afpersing, door [naam 5] een totaal bedrag van 12.000 euro overgemaakt. Wist jij dat het om zoveel geld ging?
Nee we wisten pas dat het om zoveel geld ging toen het op de rekening kwam
Ik heb het geld overgedragen aan een persoon.
En wie is dat?
Degene die het aan mij had gevraagd
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 346):
Uit onderzoek van de historische bankgegevens [bankrekening 1] op naam van [naam 12] e/o [naam 13] werden in de periode 7 februari 2018 tot en met 10 februari 2018 meerdere geldbedragen opgenomen bij geldautomaatnummers 358206 en 358208.
Op de bewakingsbeelden zijn tijdens de geldopnames twee mannen te zien. Deze twee mannen werden in het onderzoek herkend als:
[naam 13] , geboren op [geboortedag 2] 1964 en [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1964.
Ik zag dat [naam 13] en [verdachte] op 8 februari 2018 te 16:52 uur bij geldautomaatnummer 358206 staan. De geldautomaat bevindt zich op de Papsouwselaan te Delft.
Ik zag dat [naam 13] en [verdachte] op 8 februari 2018 te 16:58 uur bij geldautomaatnummer 358208 staan. De geldautomaat bevindt zich op de Buitenhofdreef te Delft.
Ten aanzien van feit 3
9. Het proces-verbaal van aangifte [naam 15] , opgemaakt op 4 oktober 2018, voor zover inhoudende (p. 1292 tot en met p. 1294):
Vorige week 27 september 2018 laat in de avond heb ik vanaf mijn huisadres ingelogd op de site van [website 2] . Ik heb hier gechat met een persoon welke aangaf een jongedame te zijn van 30 jaar uit [plaats 2] . Op een gegeven moment stuurde de persoon een bericht dat haar tegoed op was en stelde voor om verder te praten via WhatsApp. Ik gaf toen mijn mobiele nummer. Ik zag via WhatsApp dat zij het volgende telefoonnummer had: [telefoonnummer] . Zij stuurde eerst een foto van haar gezicht, ik hierna van mijn gezicht. Zij stuurde toen een foto van haar borsten ik later van mijn geslachtsdeel. Na de foto van mijn geslachtsdeel kreeg ik direct een bericht met de tekst dat de persoon wist wie ik was, wie mijn familie was en waar ik werk.
Ik kreeg toen een rekeningnummer, namelijk [bankrekening 3] op naam van [naam 14] . Naar dit rekeningnummer heb ik 3 keer 300,00 euro overgemaakt van een ander rekeningnummer van mijn vorige bedrijf VEM Elektrotechniek met het IBANnummer [bankrekening 4] .
De persoon dreigt mijn vrouw, mijn dochter en mijn zussen te contacten.
10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 november 2018, voor zover inhoudende (p. 1325):
Ik, verbalisant, nam op 1 december 2018 telefonisch contact op met aangever [naam 15] .
Ik vroeg hem hoe het kon dat in zijn aangifte staat dat hij gechat had op [website 2] op 27 september 2018 en die avond geld had overgemaakt naar de verdachte. Terwijl op zijn bankafschriften staat dat het geld is overgemaakt op 01-10-2018. Ik hoorde [naam 15] zeggen: Ik heb het dan waarschijnlijk verkeerd verteld bij de aangifte. Maar de correcte datum moet 30 september 2018 zijn. Die avond laat heb ik gechat. Na middernacht, dus op 1 oktober, heb ik het geld overgemaakt.
11. Het proces-verbaal van aangifte [naam 16] , opgemaakt op 13 april 2019, voor zover inhoudende (p. 3134 tot en met p. 3136):
Op 3 oktober bevond ik mij, in mijn woning te [woonplaats 1] . Aan het einde van de middag bezocht ik via mijn mobiele telefoon op het internet een datingsite genoemd: [website 3] . Via de site kwam ik met de dame in contact. Zij gaf aan graag via WhatsApp verder te willen kletsen. Via de telefoon is het gesprek verder gegaan via WhatsApp en de dame gaf aan dat haar echte naam was ' [vrouw 2] '.
Later op de avond hebben wij nog met elkaar gechat via WhatsApp en op een bepaald moment werd het een erotisch gesprek. Hierbij zijn er over en weer naaktfoto’s naar elkaar verzonden. Ik heb zelf een video gemaakt waarop mijn geslachtsdeel en mijn gezicht te zien was, en naar [vrouw 2] verzonden. Na het sturen van de video kreeg het gesprek een hele andere wending. Ik kreeg namelijk het volgende bericht:
"Luister heel goed [naam 16] . Ik weet nu precies wie je ben wat je doet waar je woont, werkt en wie je al je dierbaren zijn. Ik weet alles over je! Als je niet wil dat ik de foto's en app gesprekken doorstuur naar [namen] en a1 je andere vrienden, familie en collega's kunnen we een oplossing zoeken. En als je me nu negeert of blokkeerd weet je wat je te wachten staat! En ga nu geen domme foute maken. want ik bluf niet ik maak zo je leven kapot. Wil je het oplossen?
Ik kreeg het verzoek om binnen 5 minuten, 750 euro overmaken naar het rekeningnummer
[bankrekening 5] op naam van Hr. [naam 14] .
Hierop heb ik op 3 oktober 2018 eenmalig een bedrag van 200 euro overgemaakt op het rekeningnummer [bankrekening 3] . Echter was de man nog steeds niet klaar met mij en wilde het overige bedrag ook ontvangen. Ik heb dezelfde avond nog geld van mijn spaarrekening overgemaakt naar mijn privé rekening. Hierna heb ik het overige bedrag van 550 euro overgemaakt op het rekeningnummer [bankrekening 5] . Echter wilde de man telkens meer geld en bleef vofhouden dat ik meer geld moest overmaken. Hierop heb ik nogmaals een bedrag van 150 euro overgemaakt naar hetzelfde rekeningnummer.
12. Het proces-verbaal van aangifte [naam 17] , opgemaakt op 16 april 2019, voor zover inhoudende (p. 3544 tot en met p. 3546):
Op 3 oktober 2018, bevond ik mij, in mijn woning te [woonplaats 2] . Via mijn computer ging ik naar een chat/dating site genaamd [website 1] . Aldaar hier werd ik benaderd door een persoon met als nickname: [bijnaam 11] . Deze persoon deed zich voor als zijnde een vrouw. Vervolgens ontstond er via WhatsApp een seksueel gerelateerd gesprek. Hierbij heb ik een foto van mijn gezicht, een foto van mijn onderlichaam incl. mijn geslachtsdeel gestuurd naar de vrouw. Ik had ook een filmpje naar de vrouw gestuurd waarop te zien was dat ik mijzelf aan het bevredigen was.
Nadat ik de video en foto's naar de vrouw had gestuurd kreeg het gesprek een hele andere wending. Ik kreeg gelijk berichten met dreigementen dat ik geld moest gaan overmaken
Ik werd bedreigd dat ik zo snel mogelijk geld moest overmaken. Anders werden mijn foto's en film verzonden naar mijn vrouw, vrienden en kennissen. Onder druk moest ik binnen 5 minuten geld overmaken op het rekeningnummer: [bankrekening 3] op naam van Hr. [naam 14] . Hierop heb ik zo snel mogelijk een bedrag van 600 euro overgemaakt op het bovenstaande bankrekeningnummer.
13. Het proces-verbaal van aangifte [naam 18] , opgemaakt op 30 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 6249 en p. 6250):
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen 8 oktober 2018 om 19:00 uur en 9 oktober 2018 om 08:00 uur. "Zie bijgevoegde aangifte.”
14. Het geschrift, te weten verhoor getuigen en slachtoffers door de politie Damme/Knokke-Heist, voor zover inhoudende (p. 6256 en 6257):
Verhoren te politiecommissariaat Knokke op 09/10/2018 om 13.42 uur
[naam 18] die verklaart:
"Heden wens ik aangifte te doen van volgend feit. Gisteren 08/10/2018 was ik naar een filmpje aan het kijken op de website [website 4] . Toen kwam er een advertentie op de website voor een swingerswebsite dit was [website 2]
Ik ben op de website aan de praat geraakt met een persoon die zich uitgaf als [vrouw 2] . Ik heb mijn gsm nummer doorgestuurd. Op WhatsApp hebben we eerst wat gepraat. Al snel stuurde de verdachte mij expliciete foto's. Ze vroeg mij ook om foto's van mezelf te sturen. Ik heb 2 foto's van mijn gezicht gestuurd en 1 foto van mijn geslachtsdeel. Na 20 minuten kreeg ik opeens het bericht waarin mijn volledige naam stond en ook enkele namen van oa mijn vrouw en verder nog familie en vrienden. Er werd meteen gedreigd om de foto's en het gesprek openbaar te maken indien ik niet zou betalen. Er werd gevraagd om 600 euro te betalen. Gisteravond heb ik 210 euro gestort. Deze ochtend heb ik dan nog 2 overschrijvingen gedaan van respectievelijk 150 euro en 240 euro. In totaal heb ik dus 600 euro overgeschreven. Ik heb dit overgeschreven naar volgend Nederlands rekeningnummer. [bankrekening 5] op naam van Hr [naam 14] .
15. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 6425 en p. 6426):
Uit onderzoek bleek dat op 1 februari 2018 om 18:03 uur door [naam 20] met bankrekeningnummer [bankrekening 6] een bedrag van 250,- euro was overgemaakt op rekeningnummer [bankrekening 7] , op naam van [naam 12] .
Op 8 februari2018 om 18:04 uur werd door [naam 20] met bankrekeningnummer
[bankrekening 6] een bedrag van 100,- euro overgemaakt op rekeningnummer
[bankrekening 6] , op naam van [naam 12] .
Op 8 februari 2018 om 18:19 uur werd door [naam 20] met bankrekeningnummer
[bankrekening 6] een bedrag van 50,- euro overgemaakt op rekeningnummer
[bankrekening 7] , op naam van [naam 12] .
Op dinsdag 12 maart 2019 heb ik telefonisch contact opgenomen [naam 20] . [naam 20] verklaarde dat hij via een website contact had gehad met een vrouw. Hij verklaarde dat hij later het verdere contact heeft gehad met deze vrouw via de WhatsApp. Uiteindelijk heeft hij naaktfoto's van zichzelf gestuurd waarna hij werd afgeperst om geld over te maken. Hij verklaarde dat hij uiteindelijk drie bedragen heeft overgemaakt.
16. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 653 en p. 6534):
Ik zag in het bedrijfsprocessensysteem van de politie dat [naam 19] een melding had gemaakt van afpersing bij de politie Leiden. In het kort verklaarde [naam 19]
'Ik ben rekeninghouder van het bankrekeningnummer: [bankrekening 8] op naam van [naam 19] . Ik heb onder dwang een geldbedrag van 430 euro overgemaakt naar het rekeningnummer [bankrekening 5] op naam van [naam 14] .
Op 11 oktober 2018 logde ik in op een datingsite. Via de site kwam ik in contact met een dame. Dit contact is verder gegaan via de WhatsApp via onze telefoons. Ik zag dat de dame naaktfoto's van zichzelf naar mij toe stuurde. Tijdens het chatgesprek zijn er foto's naar elkaar verzonden. Waaronder een naaktfoto van mijn geslachtsdeel. Na het versturen van de naaktfoto kreeg het gesprek een andere wending. Ik kreeg een bericht waarin stond dat ik in gesprek was met de pooier van de dame met wie ik aan het chatten was. Ik moest geld overmaken, anders werden mijn familieleden ingelicht betreft mijn naaktfoto. Ik schrok mij rot. Ik kreeg vervolgens diverse WhatsAppberichten van deze persoon, waarin werd aangeven dat ik dit kon oplossen als ik geld zou overmaken. Ik kreeg een bericht dat ik 350 euro moest overmaken. Ik deed een beetje moeilijk en gaf aan dat ik dat geld niet had. Daarna hoorde ik dat ik 150 euro mocht overmaken en dat bedrag heb ik overgemaakt. Ik kreeg bericht dat ik het geld niet op tijd had overgemaakt en ik moest opnieuw geld overmaken. Hierna heb ik na 30 minuten een bedrag van 200 euro betaald.
17. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 14] , opgemaakt op 14 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 1413 tot en met p. 1429):
Ik heb een pasje twee keer meegegeven aan 1 dealer. Ik heb het pasje meegegeven. Dit was mijn ING pas. Ik ben verslaafd. Er werd gezegd mag ik je pasje. Ik dacht dat alles eerlijk was. Maar als verslaafde ga je er makkelijker mee om.
Hoe heette deze dealer?
Het was een donkere jongen. Ik zou de jongen wel herkennen als ik hem zou zien
Waarom heb jij je bankpas meegegeven?
Iemand zou storten. Hij had wat nodig. Ik kreeg er 150 euro voor.
Op 1 oktober 2018 werd door [naam 15] om te voorkomen dat de naaktfoto's zouden worden verspreid een geldbedrag van 900,00 euro overgemaakt naar bankrekeningnummer
[bankrekening 5] . Van wie is deze bankrekening?
Van mij. Dat klopt. Het is mijn bankrekening. Het bedrag klopt wel.
Uit onderzoek blijkt dat op 1 oktober 2018 een geldbedrag van 880,00 euro werd opgenomen bij een geldautomaat op de Vrijheidslaan.
Wie heeft dit bedrag opgenomen?
Hij. Er zijn een paar transacties geweest
Wat is er met de 880,- euro gedaan?
Ik kreeg 180 en de rest was voor hem.
Uit onderzoek van de historische bankgegevens blijkt dat op 3 oktober 2018 [naam 16] in totaal 200,00 euro, 150,00 euro en een bedrag van 550,00 euro heeft overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekening 5] op naam van [naam 14] .
Ook deze geldbedragen zijn afkomstig van afdreiging. Hoe verklaar jij dit alles?
Ik was zwak, verslaving.
Uit onderzoek blijkt dat op 3 oktober 2018 een geldbedrag van 700,- euro werd opgenomen bij een geldautomaat op de Vrijheidslaan werd opgenomen.
Wie heeft dit bedrag opgenomen?
Het kan zijn dat ik het was geweest. Of hij. Of samen.
Hebben we hier weer over dezelfde persoon?
Ja.
Wat heb jij met de 700,- euro gedaan?
Hij heeft me iets van 100-150 euro gegeven.
Waarom heb jij dit geldbedrag aan hem gegeven?
Omdat het afgesproken was. Het was zijn bedrag.
Uit onderzoek blijkt dat op 5 oktober 2018 een geldbedrag van 130,- euro werd opgenomen bij een geldautomaat van de Rabobank.
Wie heeft dit bedrag opgenomen?
Hij. Hij belde mij op en vroeg of ik mijn ing wilde checken. In de avond heeft hij een klein bedrag opgenomen. Hij had die dag mijn pas vastgehouden.
Uit onderzoek van de historische bankgegevens blijkt dat op 5 oktober 2018 [naam 17] een bedrag van 600,00 euro heeft overgemaakt op bankrekeningnummer
[bankrekening 5] op naam van [naam 14] .
Wat kan je hier over verklaren?
Dat het gebeurd is.
Aan wie heb je je bankpas uitgeleend?
Die kleine zwarte dealer.
Wat heb je met het geld gedaan?
Ik heb er een deel van gekregen. Misschien 100 euro.
Uit onderzoek van de historische bankgegevens blijkt ook dat er op 10 oktober 2018 een geldbedrag van 1000,00 euro is opgenomen.
Wat is de reden dat jij dit bedrag hebt opgenomen?
Het is dezelfde reden.
Uit onderzoek van de historische bankgegevens blijkt dat op 10 oktober 2018 [naam 18] een bedrag van 150,00 euro, 240,00 euro en 210,00 euro heeft overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekening 5] op naam van [naam 14] .
Wat kan je hier over verklaren?
Ik ben een sukkel.
Aan wie heb je je bankpas uitgeleend?
Het is altijd dezelfde persoon geweest.
Wat heb je met het geld gedaan?
Ik heb wat geld gekregen. Ik kreeg 10% ongeveer 100-150 euro. De rest nam hij mee.
Heb jij het geld van je bankrekening gehaald?
De kans dat hij dit heeft gedaan is groot.
Op 11 oktober 2018 werd geldbedrag van 430,00 euro overgemaakt naar bankrekeningnummer [bankrekening 5] naam van [naam 14] .
Waarom werd dit geldbedrag van 430,- overgemaakt op jou bankrekeningnummer?
Het was stom van mij. Ik had kunnen weten dat het niet goed was.
Wie heeft het geld van de rekening gehaald en wanneer?
Dat weet ik niet. Meestal hij.
Wij tonen foto 12. Wat kan jij hier over verklaren?
Hij is het. Hij heeft mijn bankpas gehad. Het geld is naar hem gegaan.
18. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 1513 en p. 1431):
Foto 12: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1]
19. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 13] , opgemaakt op 13 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 6460 tot en met p. 6475):
Ik ben met [bijnaam 4] mee geweest om grote bedragen te pinnen vanwege een schuld bij hem. [bijnaam 4] kwam langs en wilde gebruik maken van onze bankrekening omdat hij een groot geld bedrag wilde laten storten. Hij zei dat ik hierdoor van mijn schuld af zou zijn.
Aan de verdachte wordt een foto voorzien van nummer 12 getoond en gevraagd wie de persoon op de foto is en waarvan hij hem kent.
Wie is de persoon op de foto voorzien van nummer 12?
Hij lijkt op [bijnaam 4]
(…) Ik heb alle keren gepind samen met [bijnaam 4] .
Hoe vaak is [bijnaam 4] bij je langs geweest om je op te halen om mee te gaan pinnen?
Ik denk wel een keer drie of vier keer. Elke keer hoge bedragen.
[naam 20] verklaarde dat hij onder dwang geldbedragen moest overmaken naar bankrekening [bankrekening 9] . Hoe kan het dat je in de periode van de afdreiging van [naam 5] ook geldbedragen op je rekening krijgt van de afdreiging van [naam 20] ?
Dat zal met die gasten te maken hebben waarvoor ik geld moest opnemen.
Hoe verklaar jij dat [naam 20] op 1 februari 2018 om 18.03 uur een bedrag van 250,- euro op
bankrekeningnummer [bankrekening 9] stort?
Dat is ook voor die [bijnaam 4] geweest.
20. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 september 2019, voor zover inhoudende (p. 6479 en p. 6480):
Foto 12: [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] .
21. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 10 oktober 2019, voor zover inhoudende (p. 1512 tot en met p. 1534):
Ik ben degene die het geld pint. Ik weet niet van waar het geld komt. Ik ben de persoon die met [bijnaam 10] en [naam 14] heeft gepind.
22. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Ik werd via Snapchat benaderd. Er zijn bepaalde groepen die je volgt. Ze vragen dan dingen.
Het onderwerp van die groep was van alles, snel geld verdienen. Ik kreeg een locatie toegestuurd en daar moest ik naartoe komen. Diegene kwam dan naar mij toe en dan werd geld overgedragen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal, opgemaakt op 4 november 2020 (p. 48).