ECLI:NL:RBDHA:2024:19301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
24/2787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring voor verkrijging Nederlanderschap door Surinaamse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser uit Suriname tegen de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om zijn optieverklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De eiser, geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats], Suriname, heeft nooit in Nederland gewoond en verkreeg de Surinaamse nationaliteit door zijn vader, die het Nederlanderschap verloor na de onafhankelijkheid van Suriname. De vader van eiser verkreeg later opnieuw het Nederlanderschap, maar eiser voldeed niet aan de voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) om het Nederlanderschap te verkrijgen via zijn vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een optieverklaring heeft afgelegd op basis van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN, maar dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die aan deze optieverklaring zijn verbonden. Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is genomen en dat er geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat hij als minderjarige de nationaliteit van zijn vader had moeten volgen, maar de rechtbank oordeelt dat deze vraag niet ter beantwoording ligt, omdat eiser geen optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN heeft afgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Suriname), eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJserinkhuijsen).

Inleiding

1. Bij besluit van 14 november 2023 heeft verweerder geweigerd de door eiser bij de Nederlandse ambassade van Paramaribo, afgelegde verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring), te bevestigen.
1.1.
Bij besluit van 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] , Suriname, geboren. Zijn ouders zijn beiden in Suriname geboren. Door geboorte uit een Surinaamse vader verkreeg eiser de Surinaamse nationaliteit.
2.1.
De vader van eiser verkreeg het Nederlanderschap door geboorte ( [geboortedatum 2] 1957). [1] Op 25 november 1975 verkreeg de vader de Surinaamse nationaliteit. [2] Hierdoor verloor hij het Nederlanderschap. [3]
2.2.
De vader werd op 15 januari 1993 voor het eerst in Nederland ingeschreven, komende vanuit Suriname, en werd ingeschreven met de Surinaamse nationaliteit. Hij verkreeg het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit, nummer 96.000747, van 9 februari 1996. In dit Koninklijk Besluit is in artikel 2 het algemene voorbehoud opgenomen dat minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba, is toegestaan, niet delen in de naturalisatie van hun ouder. Gelet hierop heeft eiser niet als minderjarige gedeeld in de naturalisatie van zijn vader, omdat hij in 1996 geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba had. Eiser heeft nooit in Nederland hoofdverblijf gehad. [4]
2.3.
Eiser heeft op 22 september 2023 een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (de RWN) afgelegd bij de Nederlandse ambassade in [woonplaats] .
2.4.
Verweerder stelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN, omdat de vader van eiser het Nederlanderschap niet heeft verkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, van de RWN. Verder kan eiser geen beroep doen op de optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, omdat die niet door eiser is afgelegd bij de ambassade.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is genomen, niet deugdelijk is onderbouwd en er geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij een beroep heeft gedaan op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan. Hij begrijpt niet waarom de optieverklaring van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet ziet op zijn situatie. Hij is een wettig kind van zijn vader en hij heeft krachtens afstamming als minderjarige de nationaliteit van zijn vader gevolgd, omdat, toen zijn vader Nederlander werd, eiser slechts acht jaar oud was. Eiser maakte deel uit van de gemeenschappelijke huishouding van zijn vader. Ook had zijn vader het wettig gezag over hem. Hij leefde in gezinsverband met zijn vader en die zorgde voor zijn verzorging en opvoeding tot na zijn meerderjarigheid. Eiser is nooit in de gelegenheid gesteld of geweest gebruik te maken van zijn optierecht. Dit recht is hem nooit ontnomen. Eiser weerhouden van zijn optierecht alsnog uit te oefenen werkt zeer discriminerend en in strijd met het Verdrag van de rechten van het kind (IVRK). Als minderjarige van acht jaar kon hij zijn rechten nooit hebben verloren. Elke andere visie is niet legitiem en onrechtmatig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat uit het formulier voor de aanvraag van de optieverklaring volgt dat eiser een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN heeft afgelegd. Dit betekent dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of verweerder terecht de optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN niet heeft bevestigd. In beroep heeft eiser geen gronden gericht tegen het standpunt van verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de RWN. Wel is eiser van mening dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Naar het oordeel van de rechtbank ligt deze vraag hier echter niet ter beantwoording voor, omdat eiser geen optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN heeft afgelegd. Het staat eiser vrij om een dergelijke optieverklaring af te leggen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat eiser deze optieverklaring bij de ambassade in Paramaribo kan afleggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.
2.Op grond van artikel 3 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 25 november 1975 (de TOS).
3.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de TOS.
4.Artikel 11, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals deze luidde tot 1 april 2003.