ECLI:NL:RBDHA:2024:19327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.32033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en toegang tot veilig derde land Brazilië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiser, die de Syrische nationaliteit heeft. Eiser had op 24 juli 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet-ontvankelijk verklaard op grond dat eiser kon terugkeren naar een veilig derde land, in dit geval Brazilië. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij geen toegang kan krijgen tot Brazilië. Eiser had geen aanvraag ingediend voor een Braziliaanse verblijfsvergunning en had onvoldoende inspanningen verricht om contact op te nemen met de Braziliaanse autoriteiten. Eiser voerde aan dat hij geen toegang meer zou krijgen tot Brazilië, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende inspanningen had verricht om naar Brazilië terug te keren, waaronder het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het besluit van de minister. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg ook een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Procesverloop

Met het besluit van 14 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1981 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 24 juli 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser kan terugkeren naar een veilig derde land, namelijk Brazilië. Eiser heeft niet aangetoond dat het voor hem niet mogelijk is om toegang te krijgen tot Brazilië. Hij heeft namelijk geen aanvraag ingediend voor een Braziliaanse verblijfsvergunning en hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij dit niet kan of dat het bij voorbaat zinloos is. Hij heeft daarnaast onvoldoende inspanningen verricht om contact op te nemen met de Braziliaanse overheid. Hij had immers een herinnering kunnen sturen, nadat de mails onbeantwoord bleven. Verder heeft hij niet onderbouwd dat hij geen contact meer heeft met Felipe. Verder staat in rechte vast dat de dochter van eiser nog altijd de Braziliaanse nationaliteit heeft.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat hij geen toegang meer krijgt tot Brazilië. Eiser kon namelijk alleen een nieuw verblijfsrecht aanvragen indien zijn dochter naar Brazilië zou zijn teruggekeerd en zijn verblijfsrecht is inmiddels verlopen. Verder volgt uit het individuele ambtsbericht dat eiser voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Brazilië getrouwd moet zijn of dat zijn kinderen met de Braziliaanse nationaliteit financieel afhankelijk van hem zijn. Aan geen van beide voorwaarden voldoet eiser . Hij heeft bovendien ook geen contact meer met zijn zoon. Hij heeft echter wel actief contact gezocht met de autoriteiten, hij heeft inmiddels een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend en hij heeft geprobeerd naar Brazilië te vertrekken met hulp van de DT&V. [1] Dit is uiteindelijk niet gelukt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst blijkt uit het dossier dat eiser contact heeft gezocht met de Braziliaanse autoriteiten, die hem telefonisch hebben medegedeeld dat zijn verblijfsvergunning per 29 december 2023 is verlopen. Verder blijkt uit de overgelegde mailwisseling met de DT&V dat de Braziliaanse autoriteiten hebben bevestigd dat de verblijfsvergunning is verlopen in november 2023 en dat vertrek met hulp van de DT&V niet mogelijk was, omdat de Braziliaanse autoriteiten een kopie van de verblijfsvergunning nodig hadden. Daarnaast blijkt uit de overgelegde e-mails dat eiser wel heeft geprobeerd contact te krijgen met de Braziliaanse autoriteiten. Dat hij niet direct een rappel stuurt acht de rechtbank redelijk, nu het in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk is dat de bevoegde instanties tijd nodig hebben om de situatie zorgvuldig te beoordelen. Uiteindelijk heeft eiser alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Door actief contact te zoeken en ook contact op te nemen met de DT&V heeft eiser voldoende inspanningen verricht om naar Brazilië terug te keren.
5. Verder blijkt uit het individuele ambtsbericht dat eiser slechts een verblijfsvergunning kan krijgen indien hij gehuwd is met een Braziliaanse partner of als hij de voogdij heeft over een kind met de Braziliaanse nationaliteit dat financieel van hem afhankelijk is. Eiser heeft gesteld dat hij geen contact meer heeft met zijn zoon en dat hij ook niet de financiële zorg draagt of kan dragen voor een van zijn kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen nieuwe verblijfsvergunning zal krijgen voor Brazilië. Gelet hierop, en het gegeven dat hij niet kon terugkeren met behulp van de DT&V heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang zal krijgen tot Brazilië.
6. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 augustus 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dienst Terugkeer en Vertrek.