ECLI:NL:RBDHA:2024:19361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.43684 en NL24.44708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inbewaringstelling van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd aan een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 6 november 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de zware gronden 3a en 3g, alsook de lichte gronden 4a en 4f, terecht heeft toegepast om aan te nemen dat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om een vertrektermijn te geven, gezien het onttrekkingsrisico. De vreemdeling voerde aan dat hij vrijwillig wilde terugkeren en dat de gevolgen van het inreisverbod te zwaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet toepasbaar was. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43684 en NL24.44708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 6 november 2024 (bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Op de rechtbank in Groningen is verschenen mr. M. Rasul, als waarnemer van eisers gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Bestreden besluit 1
Het terugkeerbesluit
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In het terugkeerbesluit heeft de minister bepaald dat eiser dient terug te keren naar Marokko omdat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en is aan hem een vertrektermijn onthouden. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden):3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser voert aan dat aan hem ten onrechte geen vertrektermijn van vier weken is gegeven. Eiser betoogt dat de zware gronden 3a, 3b, en 3g. ten onrechte aan hem zijn tegengeworpen. De minister heeft geloofwaardig geacht dat eiser met een paspoort en een visum voor Spanje Europa is ingereisd en hij wist niet dat de Italiaanse documenten die hij in Nederland bij zich had vals waren (3a). Eiser heeft nooit met opzet gebruik gemaakt van valse of vervalste documenten (3g). Ten aanzien van grond 3b stelt eiser dat hij nooit onder toezicht heeft gestaan en nooit als mob [2] geregistreerd heeft gestaan. Eiser heeft eveneens de lichte gronden 4c, 4e en 4f bestreden. Eiser heeft gewezen op het door hem overgelegde bewijs van logiesverstrekking van 14 november 2023 (4c). Verder heeft eiser zijn straf uitgezeten (4e) en had hij niet de intentie om illegaal arbeid te verrichten (4f).
4. De rechtbank stelt vast dat de minister de zware grond 3b ter zitting heeft laten vallen.
5. De beroepsgronden van eiser tegen het opgelegde terugkeerbesluit slagen niet. De rechtbank oordeelt dat de minister eiser terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Als een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft is de minister in beginsel verplicht om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. [3] De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment dat de minister het terugkeerbesluit aan hem oplegde niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit betekent dat de minister aan eiser een terugkeerbesluit moest opleggen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister eiser ook een vertrektermijn onthouden. De minister kan de vertrektermijn verkorten of in het geheel onthouden als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [4] In artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [5] staan zware en lichte gronden genoemd voor het opleggen van een terugkeerbesluit. Het risico op onttrekking wordt aangenomen als tenminste twee van de gronden van toepassing zijn. [6]
7. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen nu hij Nederland met een valse Italiaanse identiteitskaart en een vals Italiaans rijbewijs is ingereisd. Eiser zou legaal het Europese grondgebied kunnen zijn ingereisd met een visum voor Spanje, maar dit is inmiddels meer dan twee jaar geleden en eiser heeft Europa niet verlaten nadat het visum was verlopen (3a). Daarnaast is feitelijk juist dat eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten (3g). Verder is lichte grond 4a niet in geschil. Tot slot heeft eiser arbeid verricht in strijd met de WAV [7] (4f). Eiser heeft op basis van valse documenten gewerkt als vrachtwagenchauffeur. Eisers stelling dat hij niet wist dat de papieren vals waren, maakt niet dat deze gronden hem niet kunnen worden tegengeworpen. Dat hij gebruikt heeft gemaakt van een valse documenten komt voor zijn rekening en risico. Niet is gebleken van omstandigheden waaronder zou moeten worden geoordeeld dat dat hem niet kan worden toegerekend. De twee zware gronden 3a en 3g en twee lichte gronden 4a en 4f zijn in onderlinge samenhang bezien reeds voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister mocht eiser dan ook geheel een vertrektermijn onthouden. De overige gronden hoeven gelet daarop niet verder te worden beoordeeld.
Het inreisverbod
8. Eiser voert aan dat hij vrijwillig terug wil keren. Eiser heeft de financiële verantwoordelijkheid voor zijn gezin en zijn moeder. Als gevolg van het inreisverbod kan hij twee jaar niet meer in de Europese Unie werken en kan hij zijn familieleden in de Europese Unie niet meer bezoeken. Eiser vindt de gevolgen van het inreisverbod te zwaar.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw. [8] De minister heeft in de stelling dat eiser financieel verantwoordelijk is voor zijn gezin en zijn moeder, geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het inreisverbod. Eiser heeft immers illegaal in de Europese Unie gewerkt. Als eiser op legale wijze in de Europese Unie wil werken, dient eiser de daartoe benodigde vergunning aan te vragen. Nergens uit blijkt dat eiser dit heeft gedaan. Verder is van een afhankelijkheidsrelatie van de in Nederland verblijvende familieleden niet gebleken.
Bestreden besluit 2
9. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft daaraan dezelfde gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit. Ook heeft de minister nader gemotiveerd waarom deze gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 6 november 2024 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen is opgelegd. Eiser heeft derhalve geen rechtmatig verblijf.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in de maatregel van bewaring dezelfde gronden heeft gehanteerd als in het terugkeerbesluit. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3g, 4a en 4f, in samenhang bezien, ook in dit verband reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en laat de overige gronden daarom onbesproken. De rechtbank verwijst voor de motivering naar rechtsoverweging 7.
Lichter middel
12. Eiser stelt dat hij in alle gesprekken heeft aangegeven dat hij mee wil werken aan een terugkeer naar Marokko. Er had een lichter middel moeten worden toegepast. Eiser doet onder verwijzing naar een uitspraak van 8 november 2024 [9] een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In die zaak is de rechtbank onvoldoende gebleken dat niet volstaan kan worden met een lichter middel. Ook worden vreemdelingen in het huidige politieke klimaat erg makkelijk in bewaring gesteld, aldus eiser.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de eerdere verklaringen van eiser dat hij niet terug wil keren, de minister er terecht vanuit is gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Eiser heeft niet voldaan aan de verplichting om terug te keren nadat zijn visum in Spanje was verlopen. Eiser heeft valse documenten gebruikt en in het laatste vertrekgesprek van 11 november 2024 heeft eiser verklaard dat hij terug wil naar Spanje. Een lichter middel volstond dan ook niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank, mede onder verwijzing naar de overwegingen in rechtsoverweging 8.1, niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
12.2.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat geen sprake is van een gelijk geval. In de zaak waar eiser naar heeft verwezen, heeft de vreemdeling in de vertrekgesprekken consistent verklaard terug te willen keren, was hij meewerkend in de zin dat hij twee documenten ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit heeft overgelegd en is hij in contact getreden met het IOM. Eiser heeft echter tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij niet terug wil naar Marokko en tijdens het vertrekgesprek van 8 november 2024 heeft eiser verklaard dat hij terug wil naar Spanje. Ook heeft hij, nadat hij tijdens dit gesprek is gewezen op de terugkeermogelijkheid met het IOM, enkel aangegeven hier over na te zullen denken. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard hier niet over na te hebben gedacht.
12.3.
Dat vreemdelingen in het huidige politiek klimaat erg gemakkelijk in bewaring worden gesteld, volgt de rechtbank niet. Voor het opleggen van een maatregel van bewaring is vereist dat is onderbouwd waarom de maatregel wordt gevorderd. In het geval van eiser is dit omdat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht als onttrekken. In rechtsoverweging 11.1. heeft de rechtbank reeds overwogen dat de minister dit risico voldoende heeft onderbouwd.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
13. Verweerder heeft op 8 november 2024 (dag 3) een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor het oordeel dat dit onvoldoende voortvarend is.
14. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [10] De rechtbank overweegt dat de nationaliteit van eiser op 23 september 2024 door de Marokkaanse autoriteiten is bevestigd. De rechtbank overweegt dat er geen aanknopingspunten zijn dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven.
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Met onbekende bestemming.
3.Zie artikel 62 en 62a van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Zie artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Wet Arbeid Vreemdelingen
8.Zie artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000