ECLI:NL:RBDHA:2024:19407
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op visumaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft verzoeker op 8 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum voor kort verblijf. De minister van Asiel en Migratie heeft op 22 november 2023 het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateert dat verzoeker geen griffierecht heeft betaald, ondanks dat hij op 30 september 2023 in de gelegenheid is gesteld dit binnen vier weken te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mededeling om het griffierecht te betalen niet per aangetekende post is verzonden, wat betekent dat verzoeker niet in zijn procesrecht is benadeeld. De rechtbank heeft vervolgens de regels omtrent proceskostenvergoeding toegepast, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Aangezien de verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en later alsnog een besluit heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gedeeltelijk aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is dan ook als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor ‘licht’ omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder is veroordeeld tot betaling van deze kosten, maar hoeft geen griffierecht te vergoeden aan verzoeker, aangezien deze geen griffierecht heeft betaald.