ECLI:NL:RBDHA:2024:19464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.41076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en schadevergoeding voor hoogzwangere eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een hoogzwangere eiseres en de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en ophouding van de eiseres door de minister onrechtmatig was. De eiseres, van Ghanese nationaliteit, was op 20 oktober 2024 staande gehouden en vervolgens opgehouden, terwijl zij op het punt stond te bevallen. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor de staandehouding en dat de handelswijze van de minister disproportioneel en intimiderend was, vooral gezien de kwetsbare conditie van de eiseres. De rechtbank kende de eiseres een schadevergoeding toe van € 1000,- ter compensatie van de materiële en mentale schade die zij had geleden door de onrechtmatige handelingen van de minister. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 875,-. De rechtbank benadrukte het zorgvuldigheidsbeginsel en de verplichting van de minister om rekening te houden met de omstandigheden van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

gemachtigde: mr. J.G. Wattilete,
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 20 oktober 2024 om 10:20 uur aan eiseres de maatregel van ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres is op 20 oktober 2024 omstreeks 11:50 uur in vrijheid gesteld.
Eiseres heeft op 21 oktober 2024 beroep ingesteld tegen de maatregel en heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op 28 oktober 2024 gronden van beroep ingediend. De minister heeft hier 30 oktober 2024 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 november 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen enkele noodzaak was haar staande
te houden, over te brengen naar het bureau van de vreemdelingendienst en haar aldaar vervolgens op te houden. Dit klemt te meer daar eiseres op dat moment - 20 oktober 2024 - op het punt stond te bevallen van haar kind. De minister had simpelweg kunnen volstaan met het oproepen van eiseres om op het bureau langs te komen en haar een meldplicht op te leggen. De handelswijze van de minister is dan ook buitengewoon onbehoorlijk te noemen en was er puur op gericht eiseres te intimideren en het opmaken van een akte van erkenning van een ongeboren vrucht onmogelijk te maken.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat reeds voor de
staandehouding van eiseres bekend was dat zij illegaal in Nederland verbleef, dat was immers op 26 september 2024 al vastgesteld.
4. De minister heeft in beginsel op grond van artikel 50 Vw de bevoegdheid een
vreemdeling staande te houden en op te houden voor verder onderzoek en om te voorkomen dat een vreemdeling zich aan dit onderzoek onttrekt. De rechtbank is echter van oordeel dat de uitoefening van deze bevoegdheid zich in dit geval niet verhoudt met de op 11 oktober 2024 met eiseres gemaakte afspraak om haar op 20 oktober 2024 op te halen bij de woning aan [adres] om een toezichtprocedure op te starten. Indien de minister daadwerkelijk vreesde dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken dan ligt het niet voor de hand dat haar op voorhand wordt medegedeeld dat zij zal worden opgehaald om een toezichtprocedure te starten. Gelet op het illegale verblijf en het adres wat bekend was bij de minister heeft de minister het kennelijk niet noodzakelijk geacht – en overigens is ook niet gebleken – dat het nodig was om eiseres direct aan te houden.
Het had naar het oordeel van de rechtbank tegen die achtergrond in de rede gelegen eiseres, die hoogzwanger was, op een ander moment voor verhoor op het politiebureau te ontbieden.
Gelet op het gegeven dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat eiseres zich aan het toezicht onttrok dan wel geen medewerking verleende, getuige ook het vrijwillig meegaan zonder dat handboeien noodzakelijk waren, acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat is overgegaan tot een staandehouding op een moment dat eiseres nog in hoogzwangere conditie verkeerde.
De rechtbank wijst de minister op de verplichting om zorgvuldig te werk te gaan (zorgvuldigheidsbeginsel) en is van oordeel dat de minister rekening had moeten houden met conditie waarin eiseres zich op dat moment bevond. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder te werk is gegaan, gelet op voornoemde omstandigheden, disproportioneel is te achten.
De rechtbank kan zich voorstellen dat deze manier van handelen door de politie zeer intimiderend op haar is overgekomen. Voor zover de minister stelt dat intimidatie niet de doelstelling is geweest van de handelswijze van de politieagenten acht de rechtbank het op zijn zachts gezegd onbegrijpelijk dat, ondanks het gegeven dat de betrokken politieambtenaren op de hoogte waren, althans moesten zijn, van haar hoogzwangere conditie, niet tot het inzicht zijn gekomen dat deze wijze van optreden onnodig grievend is ten aanzien van een persoon in een kwetsbare – hoogzwangere – conditie. Voor zover intimidatie wel de doelstelling is geweest levert dit bovendien misbruik van bevoegdheid op, hetgeen in strijd is met het verbod op detournement de pouvoir.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake is van een zeer disproportionele manier van handelen van de zijde van de minister. Daarmee is de staandehouding en ophouding onrechtmatig. Gelet op de intimiderende indruk die een dergelijke handelswijze kan veroorzaken en gelet op de hoogzwangere en daarmee zeer kwetsbare conditie van eiseres ten tijde van de staandehouding en ophouding, acht de rechtbank een hoger dan gebruikelijke schadevergoeding aangewezen. Gelet op de ernst en ter compensatie van eventuele materiële schade en de mentale impact die deze wijze van handelen op eiseres moet hebben gehad kent de rechtbank eiseres een schadevergoeding toe van € 1000,-.
Ten overvloede merkt de rechtbank op er vanuit te gaan dat de minister het bij de staandehouding ingenomen paspoort reeds aan eiseres heeft teruggegeven. Voor zover dit niet het geval is, ligt het in de rede dat dit alsnog per omgaande gebeurt.
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De maatregel van ophouding is vanaf
het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Aan eiseres wordt een schadevergoeding toegekend van € 1000,-.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.