ECLI:NL:RBDHA:2024:19566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL 24.38785 en NL 24.38786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Somalische nationaliteit hebbende persoon, beroep heeft ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser een kopie van een geboorteakte heeft overgelegd die als nieuw relevant element moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister gehouden is om deze geboorteakte inhoudelijk te onderzoeken en te betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank de opheffing van de grensdetentie bevolen en een schadevergoeding van € 1.500 toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De proceskosten van eiser worden vergoed tot een bedrag van € 2.625. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.38785 en NL24.38786
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-Nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. Y. Verheugt).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het beroep is tevens gericht tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel (grensdetentie) op grond van artikel 6, derde lid, Vw [1] .
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek tot voorlopige voorziening op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de waarnemer van zijn gemachtigde mr. J.W.F. Menick. Als tolk is verschenen S. Mahed. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan
eiser tot een bedrag van € 1.500, te betalen door de griffier en beveelt de
tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,00.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
3. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 7 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond op de grond dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig is. Dat besluit staat in rechte vast.
4. Op 17 september 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 7 juli 2024. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
5. Eiser stelt dat de minister zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft twee dagen voor de zitting een kopie van een geboorteakte overgelegd met als datum 24 oktober 2024. Eiser heeft op zitting toegelicht dat de geboorteakte op zijn verzoek door de Somalische ambassade in Brussel is afgegeven en dat het origineel op dat moment nog onderweg was naar zijn gemachtigde. Eiser zal de originele geboorteakte bij de minister aanleveren zodra hij deze per post heeft ontvangen. Eiser voert verder aan dat de minister de samenwerkingsplicht met eiser schendt en betwist ook dat hij zijn identiteit, nationaliteit en herkomst onvoldoende heeft onderbouwd.
6. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw moet zo worden uitgelegd dat het begrip „nieuwe elementen of bevindingen” de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure, en ook de elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van die procedure maar waarop eiser zich niet heeft beroepen. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie XY [2] .
7. Indien een document in de eerdere procedure niet is overgelegd maar in een opvolgende procedure wel, dan is dus reeds sprake van een element dat nieuw is ten opzichte van de voorgaande procedure. De vaststelling of een element of bevinding nieuw is behelst dus enkel een feitelijke beoordeling. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie LH tegen Nederland. [3] In dit arrest heeft het Hof tevens overwogen dat (nieuwe) documenten niet mogen worden uitgesloten van het grondig onderzoeken of er behoefte aan internationale bescherming bestaat, enkel omdat de authenticiteit ervan niet is vastgesteld of omdat de bron van het document niet objectief verifieerbaar is. Beoordeling van de authenticiteit van het document is een onderdeel van de inhoudelijke toetsing die moet worden uitgevoerd. Elk document dat als zijnde een nieuw en relevant element wordt overgelegd en inhoudelijk betrekking heeft op de asielaanvraag moet daarom inhoudelijk worden beoordeeld. [4]
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de bovengenoemde geboorteakte niet eerder door eiser is overgelegd. Wat partijen wel verdeeld houdt, is de vraag of de minister gehouden is om dit document inhoudelijk te onderzoeken en te betrekken bij de beoordeling van de herhaalde asielaanvraag. Eiser heeft op zitting aangevoerd dat de geboorteakte een nieuw relevant element is dat inhoudelijk moet worden onderzocht. De minister ziet dit anders en heeft op zitting toegelicht dat het document niet onderzocht kan worden omdat het een kopie betreft. De minister voegt hieraan toe dat er overigens nog geen onregelmatigheden in de opmaak zijn vastgesteld. Bovendien is de geboorteakte afgegeven op basis van informatie in het dossier, waaronder de identiteitsverklaring die eiser eerder had overgelegd en die informatie is juist eerder niet echt bevonden, aldus de minister.
9. De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de geboorteakte waarvan een kopie is overgelegd niet onderzocht kan of hoeft te worden en licht dit oordeel als volgt toe.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 oktober 2024 een kopie heeft overgelegd van een geboorteakte met als afgiftedatum 24 oktober 2024. Dit document bevat informatie over de identiteit en nationaliteit van eiser en is, gelet op de grondslag voor de afwijzing van de eerste aanvraag, daarmee een relevant element voor de asielaanvraag van eiser. Het is in dit verband niet van belang dat de authenticiteit van de geboorteakte nog niet is vastgesteld of vastgesteld zou kunnen worden. Dit volgt uit bovengenoemd arrest van het Hof LH tegen Nederland. De minister dient een relevant nieuw ingediend document bij een herhaalde asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. Hiermee vervalt de mogelijkheid van de minister om de herhaalde aanvraag van eiser als niet-ontvankelijk af te doen. Dit leidt tot het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag kan daarom niet in stand blijven.
11. Het beroep is dus gegrond. De minister heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
13. Omdat op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
14. De rechtbank beveelt de opheffing van de grensdetectie met ingang van 30 oktober 2024. De zaak kan gelet op artikel 3, zesde lid, van de Vw namelijk niet meer in de grensprocedure worden afgedaan.
15. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van een vrijheidsontnemende maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De asielaanvraag is op 17 september 2024 ingediend en de termijn van vier weken waarbinnen de minister op deze asielaanvraag dient te beslissen is reeds op 15 oktober 2024 verstreken. Hiermee is de grondslag voor toegangsweigering per 15 oktober 2024 komen te vervallen en had eiser per deze datum toegang moeten krijgen tot Nederland. De grensdetentie is per deze datum dan ook onrechtmatig. De rechtbank kent daarom een schadevergoeding toe voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 15 x € 100,- (verblijf in grensdetentie) = € 1.500,
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024 door mr. M. Smayel, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.Z. van Leeuwen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJ 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710.
3.HvJ 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 50.
4.HvJ 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 42-45 en r.o. 52.