ECLI:NL:RBDHA:2024:1970
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn aanvraag op 17 april 2023 ingediend, en verweerder was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 16 oktober 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 16 oktober 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 2 november 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder op om binnen twintig weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft recht op vergoeding van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442, en de proceskosten van € 437,50. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.