Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 29 november 2023 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij lid is van en actief is voor de politieke partij HDP. Hij is op 12 september 2023 gearresteerd en drie dagen lang door de politie ondervraagd en mishandeld. Daarna is eiser vrijgelaten. Eiser heeft op 18 oktober 2023 vernomen dat er een aanhoudingsbevel tegen hem is uitgevaardigd. Op 28 oktober 2023 heeft eiser Turkije verlaten. Verder heeft eiser te maken gehad met discriminatie vanwege zijn Koerdische etniciteit.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser te maken heeft gehad met discriminatie vanwege zijn Koerdische nationaliteit. Hieruit volgt volgens verweerder echter geen gegronde vrees voor vervolging. Verder heeft verweerder eisers lidmaatschap en activiteiten voor HDP en de daaruit voortkomende problemen niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, h en j, van de Vw.
4. Eiser voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser lid is van HDP en activiteiten daarvoor heeft verricht. Ten onrechte is tegengeworpen dat eiser geen documenten ter onderbouwing hiervan heeft overgelegd, nu eiser heeft uitgelegd dat de documenten van eiser tijdens zijn reis nat en onbruikbaar zijn geworden. Daarnaast heeft eiser, anders dan verweerder meent, niet vaag verklaard over hoe vaak hij activiteiten verrichtte voor HDP en ook niet inconsistent verklaard over de laatste vergadering die hij heeft bijgewoond. Ook heeft eiser duidelijk verklaard over het doel van HDP en de redenen van de arrestatie. Verweerder heeft ten onrechte de gang van zaken ten aanzien van het arrestatiebevel ongerijmd geacht. De verklaringen van eiser stemmen overeen met informatie uit het algemeen ambtsbericht over Turkije.Verder had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het door eiser overgelegde arrestatiebevel. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 17 mei 2021.Ten onrechte is aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor niet heeft verklaard dat het arrestatiebevel is gebaseerd op uitlatingen van eiser op Instagram (en niet op Facebook), omdat eiser dit arrestatiebevel destijds nog niet in zijn bezit had. Ten onrechte is ook tegengeworpen dat eiser volgens zijn
check-insop Facebook al in Nederland zou zijn geweest ten tijde van de problemen in Turkije. Eiser betwist deze informatie: hij verbleef in Turkije voorafgaand aan zijn vertrek op 28 oktober 2023. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft wegens zijn lidmaatschap van HDP en zijn politieke werkzaamheden. Tot slot betwist eiser dat de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw kennelijk ongegrond kon worden verklaard, omdat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij zijn lidmaatschap of activiteiten voor HPD niet heeft onderbouwd met documenten. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat eiser heeft verklaard in het bezit te zijn geweest van een lidmaatschapskaart, maar dat eiser deze lidmaatschapskaart niet heeft overgelegd. Ook heeft verweerder terecht gewezen op eisers verklaringen over de berichten die hij op sociale media heeft geplaatst over HDP, maar dat eiser ook hiervan geen bewijs heeft overgelegd. Gelet op de lange periode dat eiser actief was voor HDP, heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij zijn activiteiten kan aantonen met documenten. Dat de documenten nat en onbruikbaar zijn geworden, zoals eiser stelt, doet niets af aan eisers verplichting, die voortvloeit uit artikel 31 van de Vw, om zijn relaas te onderbouwen met stukken.
6. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag heeft verklaard over hoe vaak hij activiteiten verrichtte voor HDP. De verklaring van eiser dat hij ongeveer drie tot vier maanden voor de verkiezingen begon met campagne voeren, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Hieruit blijkt immers niet concreet hoe vaak eiser activiteiten heeft verricht voor HDP. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser over het partijprogramma van HDP slechts verklaringen heeft afgelegd die algemeen van aard zijn, terwijl meer van hem verwacht mag worden. Dat eiser geen hoge positie bekleedde binnen de partij, maakt dit niet anders. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser heeft gesteld al sinds 2016 actief te zijn voor HDP.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser summier heeft verklaard over de aanleiding van zijn arrestatie. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard niet te weten wat de inhoud was van het Facebookbericht naar aanleiding waarvan hij is gearresteerd. Dat eiser deze verklaring in de correcties en aanvullingen (uitgebreid) heeft aangevuld, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu niet is toegelicht waarom eiser hierover tijdens het nader gehoor niet kon verklaren.
7. Verweerder heeft ongerijmd kunnen achten dat eiser is vrijgelaten na zijn arrestatie op 12 september 2023 en vervolgens op 18 oktober 2023 heeft vernomen dat er een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd, zonder dat een poging was gedaan om eiser te arresteren. Door verweerder is verder opgemerkt dat eiser volgens zijn Facebookpagina al in Nederland zou zijn ten tijde van de arrestatie, het uitgevaardigde arrestatiebevel en de uitreis. Op de Facebookpagina van eiser staan namelijk in deze periode diverse
check-insop locaties in Nederland. Eiser stelt niet te weten hoe dit kan en dat dit onjuiste informatie betreft, maar die uitleg heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft terecht overwogen dat dit ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de gestelde problemen.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het door eiser overgelegde kopie van het arrestatiebevel niet maakt dat geloofwaardig moet worden geacht dat de Turkse autoriteiten eiser willen vervolgen. Daarbij heeft verweerder allereerst terecht opgemerkt dat het een kopie is die niet op echtheid kan worden onderzocht en dat niet met identificerende documenten aangetoond is dat het arrestatiebevel eisers persoonsgegevens bevat. Over de inhoud van het arrestatiebevel heeft verweerder terecht overwogen dat die niet strookt met de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor. Eiser heeft immers tijdens het nader gehoor verklaard dat zijn berichten op Facebook de aanleiding waren voor de problemen met de Turkse autoriteiten. Op het kopie-arrestatiebevel staat echter vermeld dat het arrestatiebevel wordt uitgevaardigd tegen eiser vanwege het delen van berichten op zijn Instagrampagina. Tijdens het nader gehoor heeft eiser alleen verklaard over zijn Facebookpagina waarop hij politieke berichten had geplaatst.
Het beroep van eiser op de uitspraak van 17 mei 2021 slaagt voorts niet, nu verweerder in dit geval het arrestatiebevel ook inhoudelijk heeft beoordeeld.
9. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser lid is van HDP, daarvoor activiteiten heeft verricht en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden. De stelling van eiser dat zijn verklaringen over de ondervonden problemen overeenkomen met wat in het algemeen ambtsbericht staat, leidt niet tot een andere conclusie. Daarmee is immers nog niet aannemelijk gemaakt dat eiser persoonlijk problemen heeft gehad.
10. Eiser heeft niet bestreden dat verweerder de asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Vw. De beroepsgrond gericht tegen de toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw kan gelet daarop niet tot het oordeel leiden dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en behoeft daarom geen bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.