In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had de aanvraag op 20 september 2022 ingediend, en de staatssecretaris was verplicht om binnen 90 dagen een besluit te nemen. Deze termijn was verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 19 maart 2023 viel. Aangezien er geen besluit was genomen, heeft eiseres de staatssecretaris op 6 juni 2023 in gebreke gesteld en op 20 september 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, en moet het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken voor de motivering van de langere beslistermijn en benadrukt dat in dit geval geen nader onderzoek nodig lijkt te zijn, wat de termijn voor het nemen van een besluit beïnvloedt.