In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 26 april 2022. De rechtbank Den Haag heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond is verklaard. Eiser had eerder een asielverzoek ingediend in Roemenië, maar na afwijzing van het terugnameverzoek door de Roemeense autoriteiten, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 29 december 2022, maar door een verlenging van de beslistermijn door de staatssecretaris, eindigde deze pas op 29 september 2023. Eiser heeft de staatssecretaris op 1 oktober 2023 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden door de achterstanden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen zestien weken een beslissing op de asielaanvraag moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat instructies voor eiser indien hij het niet eens is met de uitspraak, waaronder de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.