ECLI:NL:RBDHA:2024:1980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan haar referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de referent op 3 oktober 2022 is ingediend en dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. De beslistermijn is door de staatssecretaris verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste datum voor een besluit 1 april 2023 was. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres de staatssecretaris op 27 oktober 2023 in gebreke gesteld en is het beroep op 16 november 2023 ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt.