ECLI:NL:RBDHA:2024:19818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/09/663477 HA ZA 24-272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschil over erfgrens en verjaring van eigendom

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, aangeduid als [naam 2] c.s. en [naam 3]. De eisers in conventie, [naam 2] c.s., hebben een vordering ingesteld om te verklaren dat een betwiste strook grond hun eigendom is geworden door verjaring. De gedaagde, [naam 3], betwist dit en vordert in reconventie dat de erfgrens aan de buitenzijde van de muren van haar perceel ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke erfafscheiding afwijkt van de kadastrale erfgrens en dat [naam 2] c.s. niet kan aantonen dat zij de betwiste strook grond in bezit heeft genomen. De rechtbank wijst de vorderingen van [naam 2] c.s. af en verklaart dat de keukenmuur en terrasmuur op het perceel van [naam 3] volledig haar eigendom zijn. Tevens wordt [naam 2] c.s. veroordeeld tot het verwijderen van de erfafscheiding die zich over de kadastrale erfgrens bevindt. De proceskosten worden toegewezen aan [naam 3].

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/663477 / HA ZA 24-272
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van

1.[naam 1] [woonplaats] ,

2.
[naam 2]te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. G.J. Kerver te Den Haag,
tegen
[naam 3]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Leiden.
Partijen zullen hierna [naam 2] c.s. en [naam 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2024, met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 22 tot en met 32;
- het tussenvonnis van 7 augustus 2024, waarin een plaatsopneming en een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte van eisvermeerdering in reconventie, namens [naam 3] ;
- de akte overlegging producties 21 tot en met 29, namens [naam 3] ;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming op 18 oktober 2024.
1.2.
Aansluitend aan de plaatsopneming heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 2] c.s. woont sinds 1990 in de woning aan de [adres 1] te [plaats] . Het perceel waar de woning van [naam 2] c.s. op staat, kadastraal bekend [kadastraal 1] , is eigendom van de Gemeente [gemeente] . [naam 2] c.s. heeft bij de verkrijging van de woning een recht van erfpacht verkregen op het perceel. [naam 3] is eigenaar van en woont sinds 1978 op het perceel met woning aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend ’ [kadastraal 2] . De genoemde percelen grenzen aan elkaar. Naar beide percelen wordt ook wel verwezen op basis van de huisnummers van de betreffende woningen, dus: ‘nummer [huisnummer 1] ’ en ‘nummer [huisnummer 2] ’.
2.2.
Aan de achterzijde van de woningen worden de twee percelen, bezien vanaf de kant van de woningen, de eerste meters gescheiden door een ‘terrasmuur’, die in het verlengde van de buitenzijde van de uitbouw op nummer 362 staat, en een houten paneel dat is geplaatst tegen een paal die in het midden van de kopse kant van de terrasmuur staat. De rest van de erfafscheiding bestaat uit gaas met begroeiingen dat tussen de percelen is getrokken tot aan de achterzijde van de percelen. Aan de achterzijde van de percelen bevindt zich een brandgang. Aan de achterzijde tegen de brandgang zijn houten panelen geplaatst.
2.3.
Op 6 oktober 2022 is op initiatief van [naam 3] een erfgrensreconstructie uitgevoerd door het Kadaster. In het relaas van bevindingen is het volgende vermeld, voor zover relevant:

(…)Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
Grens in de achtertuin tussen de huizen [adres 2] en [huisnummer 1] loopt van geel krijtmerk op de tuinmuur richting spijker en vervolgens 0,38 meter in het verlengde naar hoekpunt van de grens.
(…)
[Afbeelding verwijderd in verband met privacy]
Deze door het Kadaster vastgestelde grens wordt ook wel ‘de kadastrale erfgrens’ genoemd.
2.4.
De huidige feitelijke erfafscheiding wijkt vanaf de terrasmuur tot en met de achterzijde van de percelen af van de kadastrale erfgrens, richting het perceel van nummer 362. Aan de achterzijde gaat het om ca. 20 centimeter ten opzichte van de door het Kadaster geplaatste spijker.

3.Het geschil

3.1.
[naam 2] c.s. vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de betwiste strook grond zijn eigendom is geworden, met een veroordeling van [naam 3] om haar medewerking te verlenen aan het kadastraal inschrijven van die eigendom en in de proceskosten. Primair baseert hij dat op acquisitieve verjaring en subsidiair op extinctieve verjaring.
3.2.
[naam 3] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 2] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 2] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 2] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.3.
In reconventie vordert [naam 3] - samengevat -, na eisvermeerdering:
I. te verklaren voor recht dat de keukenmuur en de terrasmuur gelegen op het perceel van [naam 3] volledig haar eigendom is, net als de grond onder deze muren en dat de eigendomsgrens tussen de percelen aan de buitenzijde van deze muren ligt;
II. [naam 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen acht weken na betekening van het te wijzen vonnis:
a. De palen en gaas, het houten paneel, de aanwezige palen en gaas en klimop en eventueel overige begroeiing te verwijderen voor zover dat over of op de kadastrale erfgrens bevindt,
b. [naam 3] en hulppersonen voor zover redelijkerwijs nodig toegang te verlenen tot zijn tuin om het [naam 3] mogelijk te maken om haar perceel af te sluiten door middel van een te plaatsen schutting, bestaande uit:
i. een rand van betonnen opsluitbanden, direct tegen de kadastrale erfgrens aan,
ii. het aanbrengen van een schutting met palen direct tegen deze opsluitbanden,
c. [naam 2] c.s. te verbieden deze betonnen rand en schutting te gebruiken om planten of andere materialen op of tegen te zetten of bomen en planten te plaatsen, en/of daaraan materialen te bevestigen,
d. te verklaren voor recht dat de ruimte achter deze schutting geen bezit en eigendom zal kunnen zijn van [naam 2] c.s. dan wel bewoners/eigenaren/rechthebbenden van de [adres 1] ,
de hiervoor onder a.-c. genoemde veroordelingen op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag per overtreding,
III. [naam 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen om de houten constructie aan de achterzijde bij de brandgang, voor zover die over de kadastrale erfgrens staat, te verwijderen zodra die houten constructie vanwege ouderdom/gebrekkigheid moet worden vervangen, doch uiterlijk voor eind 2029, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag per overtreding.
3.4.
[naam 2] c.s. concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[naam 2] c.s. heeft gesteld dat het stuk grond tussen de kadastrale erfgrens en de feitelijke erfafscheiding zijn eigendom is geworden, vanwege verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) dan wel bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW). Volgens [naam 2] c.s. pretendeert hij in ieder geval al sinds 1991 ondubbelzinnig eigenaar te zijn van de volledige tuin, inclusief de betwiste strook. Zijn bezitsdaden bestaan sindsdien onder andere uit het volledig omheinen van de tuin, planten van bomen, struiken en bloemen en het bestraten van de tuin. [naam 3] betwist dat er sprake is van ondubbelzinnige bezitsverschaffing.
4.2.
De verjaringstermijnen van de artikelen 3:99 en 3:105, in combinatie met artikel 3:306 BW, beginnen te lopen als sprake is van bezit (artikel 3:101 BW). Artikel 3:107 lid 1 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf. Hieronder moet worden verstaan het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de bedoeling rechthebbende te zijn. Het houden voor zichzelf sluit uit dat een ander als rechthebbende wordt erkend.
4.3.
Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld (artikel 3:108 BW). Inbezitneming vindt plaats doordat iemand zich feitelijke macht over het goed verschaft (artikel 3:113 BW). Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen zijn voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). Uit vaste jurisprudentie volgt dat de machtsuitoefening zodanig moet zijn dat daardoor naar verkeersopvatting het bezit van de ander teniet wordt gedaan. Bezit moet voor derden voldoende kenbaar zijn, wat onder meer betekent dat de rechthebbende uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen objectief gezien moet kunnen opmaken dat zijn eigendomsrecht wordt bedreigd. Er is namelijk anders geen reden voor de rechthebbende om actie te ondernemen. Uit de handelingen moet een ondubbelzinnige intentie naar buiten blijken om de zaak voor zichzelf te houden. Het laten aanvangen van bezit vereist een daad van inbezitneming van degene die zich op verjaring beroept. Daarnaast is het uitsluitend geen gebruik meer maken van de betwiste strook voor bezitsverlies onvoldoende. Voor bezitsverlies is immers een kennelijk prijsgeven vereist (artikel 3:117 lid 1 BW).
4.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam 2] c.s., die zich op het rechtsgevolg verjaring beroept, de stelplicht en zo nodig de bewijslast van het feit dat hij bezitter van de strook grond is geworden en dit gedurende de verjaringstermijn zo is gebleven.
4.5.
[naam 2] c.s. heeft een recht van erfpacht op de grond van de Gemeente [gemeente] , waarop zijn woning staat (nummer [huisnummer 1] ). Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft om de onroerende zaak van een ander te houden en te gebruiken (artikel 5:85 BW). Dit houden voor een ander sluit uit dat [naam 2] c.s. de gepachte grond voor zichzelf heeft gehouden. [naam 2] c.s. bezit de gepachte grond dus niet. Het gebruik door [naam 2] c.s. van de betwiste strook grond moet daarom in beginsel zo worden opgevat dat de betwiste strook ook werd beschouwd als een deel van het aan hem verschafte erfpachtrecht, in plaats van inbezitneming als eigenaar. [naam 2] c.s. heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit anderszins zou kunnen worden afgeleid.
4.6.
Dat betekent dat de betwiste strook grond nooit door [naam 2] c.s. in bezit is genomen en dus niet door verjaring eigendom is kunnen worden van [naam 2] c.s.. De vorderingen van [naam 2] c.s. worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[naam 2] c.s. is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 3] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.301,00
in reconventie
Eigendom van de keukenmuur en de terrasmuur en de grond daaronder
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat zowel de keukenmuur als de terrasmuur op het perceel van nummer 362 is geplaatst en dat [naam 3] daarvan eigenaar is. Wel is in geschil of de erfgrens zich aan de buitenzijde van deze muren (dus aan de kant van [naam 2] c.s.) bevindt of in het midden, ter hoogte van de ‘terraspaal’ en het houten paneel dat in het verlengde daarvan is geplaatst. De rechtbank gaat uit van de kadastrale erfgrens. In het relaas van bevindingen van het Kadaster is vermeld dat de kadastrale erfgrens loopt vanaf het gele krijtmerk op de buitenkant van de terrasmuur (gezien vanaf nummer [huisnummer 2] ) tot aan de door het Kadaster geplaatste spijker in de brandgang. Hoewel het gele krijtmerk tijdens de plaatsopneming niet meer was waar te nemen, blijkt uit het relaas van bevindingen duidelijk dat de landmeterspecialist heeft bedoeld dat de kadastrale erfgrens zich aan de buitenzijde van de muren bevindt. De rechtbank gaat daarvan uit, zodat de gevorderde verklaring voor recht in het geheel kan worden toegewezen.
Moet [naam 2] c.s. de huidige erfafscheiding verwijderen?
4.9.
In conventie is bepaald dat de betwiste strook grond niet door verjaring eigendom is geworden van [naam 2] c.s. Dat betekent dat partijen de kadastrale erfgrens zullen moeten respecteren. Omdat de huidige erfafscheiding zich vanaf de terrasmuur in elk geval gedeeltelijk op het perceel van [naam 3] bevindt en [naam 2] c.s. die (grotendeels) heeft geplaatst, zal [naam 2] c.s. worden veroordeeld tot verwijdering daarvan, voor zover de erfafscheiding op of over de kadastrale erfgrens is geplaatst. [naam 2] c.s. heeft de rechtbank bij de bepaling van de termijn voor verwijdering verzocht rekening te houden met zijn aankomende wereldreis in februari en maart 2025. [naam 3] heeft gevorderd een termijn van 8 weken na de betekening van dit vonnis aan te houden. De datum 8 weken na de datum van dit vonnis is 22 januari 2025. De rechtbank acht dit een redelijke termijn die tegemoetkomt aan de belangen van beide partijen. Deze datum ligt namelijk nog voor de wereldreis van [naam 2] c.s.
4.10.
De rechtbank ziet, gezien de houding van [naam 2] c.s. ter zitting, vooralsnog geen aanleiding om de veroordeling tot verwijdering van de schutting te versterken met een dwangsom.
Moet [naam 2] c.s. zo nodig toegang verlenen aan [naam 3] voor de plaatsing van een schutting?
4.11.
[naam 3] heeft verder gevorderd [naam 2] c.s. te veroordelen om [naam 3] toegang te verlenen tot zijn tuin, zodat [naam 3] haar perceel kan afsluiten door het plaatsen van een schutting op de door haar gewenste manier. Deze verplichting volgt reeds uit artikel 5:56 BW in verbinding met artikel 5:48 BW. Artikel 5:56 BW bepaalt dat [naam 2] c.s. gehouden is toe te staan dat [naam 3] gebruik maakt van zijn tuin als dat voor het verrichten van werkzaamheden aan het perceel van [naam 3] noodzakelijk is. [naam 2] c.s. heeft dit niet betwist, maar heeft wederom verzocht om dit niet tijdens zijn wereldreis te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft daarom geen reden om aan te nemen dat [naam 2] c.s. niet zal voldoen aan deze verplichting als toegang tot zijn tuin noodzakelijk blijkt. De vordering [naam 2] c.s. daartoe te veroordelen zal om die reden worden afgewezen. Partijen kunnen dit onderling afstemmen, met dien verstande dat [naam 3] de noodzakelijke toegang behoorlijk moet kennisgeven en [naam 2] c.s. een passende schadeloosstelling moet aanbieden. Verder heeft [naam 3] er geen belang bij om de specificaties van de schutting in het vonnis te laten opnemen. Omdat het gaat om een schutting op eigen grond mag zij hieraan met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften zelf invulling geven.
4.12.
De vordering om [naam 2] c.s. te verbieden om de schutting te gebruiken om planten of andere materialen op of tegen te zetten, bomen en planten te plaatsen en/of materialen daaraan te bevestigen zal ook worden afgewezen. Volgens vaste rechtspraak is het niet zo dat [naam 2] c.s. de te plaatsen schutting helemaal niet mag gebruiken, ondanks dat deze volledig op het perceel van [naam 3] zal staan. Ook in zo’n geval is het niet zonder meer onaanvaardbaar dat [naam 2] c.s. de schutting gebruikt om er bijvoorbeeld planten tegen aan te zetten, mits daardoor geen hinder of schade voor [naam 3] als de eigenaar van de schutting ontstaat. Het gevorderde verbod is derhalve te absoluut geformuleerd en zal worden afgewezen.
4.13.
[naam 3] heeft ook een verklaring voor recht gevorderd dat de ruimte achter de schutting (de betonnen rand) geen bezit of eigendom zal kunnen zijn van [naam 2] c.s. of opvolgende rechthebbenden van nummer 360. De rechtbank zal ook dat afwijzen. Ter zitting heeft [naam 3] toegelicht dat de achtergrond van deze vordering is om toekomstige beroepen op verkrijgende of bevrijdende verjaring op dit stuk grond te voorkomen. [naam 3] vordert dus eigenlijk een uitsluiting van de wettelijke bepalingen over inbezitneming en verjaring. Daarvoor ziet de rechtbank geen grondslag. Overigens is niet duidelijk welk belang [naam 3] bij deze vordering heeft omdat nu duidelijk is geworden hoe de eigendomsverhoudingen ter plaatse liggen.
Vordering tot verwijdering houten constructie achterzijde
4.14.
Tot slot vordert [naam 3] om [naam 2] c.s. te veroordelen om de houten constructie aan de achterzijde bij de brandgang te verwijderen, voor zover deze over de kadastrale erfgrens staat. Dit zodra de houten constructie wegens ouderdom/gebrekkigheid moet worden vervangen, maar uiterlijk voor eind 2029.
4.15.
[naam 3] beroept zich ter onderbouwing van deze vordering op een mondelinge afspraak uit 1991 tussen wijlen de heer J.F.W. Baller en de heer [naam 2] . Nadat de heer Baller ermee zou zijn geconfronteerd dat de houten constructie 20 centimeter over de erfgrens was geplaatst, zou hij met de heer [naam 2] hebben afgesproken dat de houten constructie weer zou worden ingekort bij aanpassingen en wijzigingen in de toekomst. [naam 2] c.s. betwist het bestaan van deze overeenkomst en wijst erop dat enig bewijs van de afspraak in de talrijke communicatie tussen partijen ontbreekt. Ook heeft hij ter zitting gesteld dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan op het erf van [naam 3] , zodat [naam 3] de houten constructie van [naam 2] c.s. moet dulden.
4.16.
[naam 3] heeft tegenover de betwisting van [naam 2] c.s. onvoldoende naar voren gebracht om aan te nemen dat wijlen de heer Baller en de heer [naam 2] een afspraak hebben gemaakt over het verwijderen van de houten constructie aan de achterzijde als door haar betoogd. De vordering wordt daarom afgewezen. Concrete aanknopingspunten voor het bestaan van de afspraak ontbreken en [naam 3] is verder ter zitting ook niet ingegaan op de betwistingen van [naam 2] c.s.
Proceskosten
4.17.
[naam 2] c.s. is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank ziet in de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie aanleiding om het toe te kennen salaris te halveren. De proceskosten van [naam 3] worden begroot op:
In conventie:
- salaris advocaat
307,00
(1 punten × € 614,00 × factor ½)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
446,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [naam 2] c.s. af,
5.2.
veroordeelt [naam 2] c.s. in de proceskosten van € 2.301,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de keukenmuur en de terrasmuur op het perceel van [naam 3] , volledig eigendom zijn van [naam 3] , dat [naam 3] het eigendomsrecht heeft van de grond onder deze muren en dat de eigendomsgrens tussen de percelen ligt aan de buitenzijde, vanuit het perceel van [naam 3] gezien, van deze muren,
5.4.
veroordeelt [naam 2] c.s. hoofdelijk om binnen 8 weken na de datum van dit vonnis de palen en gaas, het houten paneel en de aanwezige palen en gaas en klimop en eventuele overige begroeiing te verwijderen, voor zover dat zich over of op de kadastrale erfgrens bevindt,
5.5.
veroordeelt [naam 2] c.s. in de proceskosten van € 446,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [naam 2] c.s. tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam 2] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.4, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.