ECLI:NL:RBDHA:2024:1992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB 23-10965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar arbeid in loondienst met motiveringsgebrek en toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse man geboren op 2 oktober 1980, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid', maar zijn relatie met de referente was verbroken. Eiser diende op 12 december 2022 een aanvraag in om het verblijfsdoel te wijzigen naar 'arbeid in loondienst', welke aanvraag op 15 maart 2023 door verweerder werd afgewezen. Het bestreden besluit van 22 augustus 2023 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 december 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was, omdat verweerder enkel naar een wetsartikel verwees zonder de redenen voor de afwijzing duidelijk te maken. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd op basis van het UWV-advies, dat aangaf dat er voldoende aanbod op de arbeidsmarkt was voor de functie die eiser vervulde. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Eiser stelde ook dat hij niet meer voldeed aan het verblijfsdoel van zijn vergunning, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onherroepelijk besluit was om zijn verblijfsvergunning in te trekken. De rechtbank constateerde een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar besloot dit te passeren op grond van artikel 6:22 Awb, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/10965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

In het besluit van 15 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 december 2022 tot wijziging van het verblijfsdoel van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier naar ‘arbeid in loondienst’ afgewezen.
In het bestreden besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op 2 oktober 1980 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is met ingang van 17 januari 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (referente). Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 17 januari 2024.
1.2.
Uit een meldingsformulier familie en gezin van 7 december 2022 is gebleken dat de relatie tussen eiser en referente met ingang van 22 november 2022 is verbroken. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat het huwelijk op 1 december 2022 is ontbonden.
1.3.
Eiser heeft op 12 december 2022 een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen naar ‘arbeid in loondienst’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag tot wijziging afgewezen onder verwijzing naar een individueel arbeidsmarktadvies van 21 februari 2023 van het UWV. In dat advies is vermeld dat er in Nederland voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is voor de functie van dakassistent die eiser vervult. Daarom, zo meldt het UWV, zijn er arbeidsmarkttechnische bezwaren tegen afgifte van een vergunning tot verblijf ten behoeve van eiser. Volgens verweerder voldoet eiser gelet op dat advies niet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 200 (Vb) en dus niet aan voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel. Daarom heeft verweerder vervolgens beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning. Daaromtrent heeft verweerder overwogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in paragraaf B1/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De verblijfsvergunning is geldig tot 17 januari 2024. De verblijfsvergunning kan vanaf drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning worden verlengd, dus ten tijde van het primaire besluit werd niet voldaan aan de voorwaarden voor verlenging.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft verwezen naar het advies van het UWV van 22 augustus 2023 en heeft overwogen dat een afschrift van dit advies als bijlage bij het besluit is gevoegd en als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Verweerder heeft verder overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Dat artikel is dwingendrechtelijk van aard, evenals artikel 3.31, eerste lid, van het Vb volgens verweerder. Ruimte voor belangenafweging op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is er daarom volgens verweerder niet. De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden verweerder niet tot een ander oordeel.
Beoordeling van het beroep
4. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte slechts is verwezen naar een wetsartikel en niet inzichtelijk is gemaakt om welke reden de aanvraag is afgewezen en het bezwaar ongegrond is verklaard. Verweerder mag afgaan op een deskundigenadvies maar dient wel het besluit goed te motiveren. Een verwijzing naar een wetsartikel en een advies is onvoldoende. Artikel 3.31 van het Vb is ook te algemeen om te kunnen begrijpen waarop wordt gedoeld.
5. Anders dan eiser stelt heeft verweerder in het bestreden besluit met de verwijzing naar het UWV-advies voldoende gemotiveerd om welke reden de afwijzing van de aanvraag in bezwaar is gehandhaafd. Eiser heeft geen gronden gericht tegen de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of tegen de inhoud van de advies als zodanig. Verweerder is er gelet daarop terecht van uitgegaan dat voor de functie van eiser voldoende prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is. Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, in samenhang met artikel 3.31, eerste lid, van het Vb betekent dit dat verweerder gehouden was om de aanvraag van eiser af te wijzen. Dit betreft een dwingende weigeringsgrond, waarbij geen ruimte is om een belangenafweging te verrichten. Van een motiveringsgebrek op dit punt dan ook geen sprake.
Had verweerder moeten toetsen aan artikel 8 EVRM?
6. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eiser verblijf hier te lande op grond van artikel 8 EVRM [1] toe te staan. Eiser heeft aangegeven dat hij gezinsleven met zijn kind heeft. Uit de afwijzing van de aanvraag volgt volgens verweerder niet dat eiser wordt gescheiden van zijn kind. Eiser heeft namelijk nog een geldige verblijfsvergunning en hoeft Nederland daarom niet te verlaten.
6.1.
Eiser heeft in beroep betwist dat hij nog verblijfsrecht heeft in Nederland en stelt dat, nu zijn relatie is beëindigd, hij niet meer voldoet aan het verblijfsdoel van de vergunning.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat op 19 juli 2023 het voornemen is uitgebracht om de verblijfsvergunning van eiser voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ in te trekken met ingang van 1 december 2022. Op 30 augustus is hierop een reactie ingediend. Eisers betoog treft geen doel, nu er geen (onherroepelijk) besluit is om zijn verblijfsvergunning in te trekken. Verweerder heeft daarom terecht niet verder getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
6.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift wel erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat eiser de uitspraak op het beroep niet in Nederland mag afwachten, nu hij immers nog verblijfsrecht heeft. Op dit punt kleeft er daarom een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Nu niet gebleken is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren en het bestreden besluit in stand te houden. Wel zal de rechtbank verweerder vanwege dit gebrek veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Gelet op het bepaalde in 10.3 dient verweerder de proceskosten aan eiser te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.