ECLI:NL:RBDHA:2024:19935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.44510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Algerijnse man, had op 19 oktober 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2021 Nederland is binnengekomen zonder geldig paspoort en dat zijn asielaanvragen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden voor de maatregel van bewaring, namelijk het risico op onderduiken en het niet voldoen aan eerdere terugkeerverplichtingen, terecht heeft gehanteerd. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft aangetoond dat er binnen een redelijke termijn zicht is op uitzetting.

De rechtbank heeft ook de medische klachten van eiser in de belangenafweging betrokken, maar oordeelt dat deze geen aanleiding geven om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44510
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Guman),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1983] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. De minister heeft ter zitting de lichte gronden onder 4b en 4d laten vallen.
4. Eiser stelt ten aanzien van de zware gronden onder 3a en 3b dat hij in 2006 is vertrokken uit Algerije omdat hij daar vreesde voor zijn leven vanwege drugs gerelateerde zaken. Eiser is daarom een vluchteling. Eiser is in 2021 naar Nederland gereisd om asiel aan te vragen, maar dit heeft niet geleid tot het door hem gewenste resultaat. Het kan eiser niet worden verweten dat hij illegaal Nederland is binnengekomen en dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, omdat hij een vluchteling is.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Eiser is in 2021 Nederland ingereisd zonder geldig paspoort. Eiser is dus op illegale wijze Nederland ingereisd, dit terwijl hij zelf heeft verklaard dat hij in 2015 nog wel een Algerijns paspoort zou hebben gekregen. De asielaanvragen van eiser zijn afgewezen en voor zover daartegen beroep was ingesteld is dit ongegrond verklaard, waarmee vaststaat dat hij niet als vluchteling aangemerkt kan worden. Eiser heeft op 20 april 2022 een terugkeerbesluit ontvangen en hier geen gehoor aan gegeven, waaruit volgt dat eiser zich heeft onttrokken aan het toezicht. De gronden 3a en 3b zijn gezien het bovenstaande feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De beroepsgronden slagen niet.
6. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.
Zicht op uitzetting en voortvarend handelen
7. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije bestaat omdat hij al sinds 2006 in Europa verblijft. Eiser stelt ook dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser omdat hij in het dossier geen aanvraag voor een laissez passer (lp) heeft aangetroffen.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat en dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), rechtsoverweging 7 en 7.1, is geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is. Er is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten geen lp zullen afgeven voor eiser, waardoor het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Er heeft op 22 oktober 2024 een
vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden en op 25 oktober 2024 is de lp-aanvraag doorgezonden aan de Algerijnse autoriteiten. Deze handelingen zijn voldoende om te oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging
10. Eiser heeft zelf ter zitting nog aangegeven dat hij medische klachten heeft waarvoor hij een medische behandeling wil voordat hij terugkeert naar Algerije.
11. De rechtbank is van oordeel dat voor zover eiser deze omstandigheden aanvoert in het kader van de belangenafweging, de rechtbank daarin geen aanleiding ziet om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Eiser kan aanspraak maken op de medische zorg in het detentiecentrum. Deze zorg is gelijkwaardig aan de medische zorg in de vrije samenleving. Eiser heeft de gestelde problematiek bovendien niet onderbouwd met (medische) stukken. Medische behandeling kan niet worden gesteld als voorwaarde voor het vertrek door eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.