In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Algerijnse man, had op 19 oktober 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2021 Nederland is binnengekomen zonder geldig paspoort en dat zijn asielaanvragen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden voor de maatregel van bewaring, namelijk het risico op onderduiken en het niet voldoen aan eerdere terugkeerverplichtingen, terecht heeft gehanteerd. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft aangetoond dat er binnen een redelijke termijn zicht is op uitzetting.
De rechtbank heeft ook de medische klachten van eiser in de belangenafweging betrokken, maar oordeelt dat deze geen aanleiding geven om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.