ECLI:NL:RBDHA:2024:1996
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek van eiser met onbekende bestemming
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Turkse nationaliteit en geboren in 1998, heeft op 8 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 4 december 2023 afgewezen als ongegrond. Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank moet beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De staatssecretaris heeft medegedeeld dat eiser op 11 januari 2024 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten, wat erop wijst dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Op 29 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser laten weten geen contact meer te hebben met eiser. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit geldt tenzij de vreemdeling kan aantonen dat hij nog in Nederland verblijft en contact heeft met zijn gemachtigde.
Gelet op de omstandigheden en het bericht van de gemachtigde van eiser, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier, en is openbaar uitgesproken.