In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019, waarin de verschuldigde bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van eiser is vastgesteld. Eiser, woonachtig in Frankrijk, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 juni 2021, waarin verweerder de hoogte van de bijdrage heeft vastgesteld op € 2.250,33. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de jaarafrekening en de hoogte van de bijdrage. Eiser betoogt dat hij als verdragsgerechtigde ten onrechte geen werelddekking heeft en uitsluitend verzekerd is voor zorgkosten in Europa. Hij stelt dat dit leidt tot discriminatie en een schending van artikel 14 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiser verdragsgerechtigd is en recht heeft op zorg in zijn woonland, maar dat de verzekeringsvoorwaarden buiten de omvang van het besluit vallen. Eiser heeft niet aangetoond dat er een verschil in behandeling is ten opzichte van ingezetenen van Nederland.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.