ECLI:NL:RBDHA:2024:2001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
22/342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve jaarafrekening Zorgverzekeringswet van een in Frankrijk woonachtige eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019, waarin de verschuldigde bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van eiser is vastgesteld. Eiser, woonachtig in Frankrijk, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 juni 2021, waarin verweerder de hoogte van de bijdrage heeft vastgesteld op € 2.250,33. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de jaarafrekening en de hoogte van de bijdrage. Eiser betoogt dat hij als verdragsgerechtigde ten onrechte geen werelddekking heeft en uitsluitend verzekerd is voor zorgkosten in Europa. Hij stelt dat dit leidt tot discriminatie en een schending van artikel 14 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat eiser verdragsgerechtigd is en recht heeft op zorg in zijn woonland, maar dat de verzekeringsvoorwaarden buiten de omvang van het besluit vallen. Eiser heeft niet aangetoond dat er een verschil in behandeling is ten opzichte van ingezetenen van Nederland.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [woonplaats] ( [land] ), eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019 waarin de verschuldigde bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van eiser is vastgesteld.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 juni 2021 waarin verweerder de hoogte van de bijdrage heeft vastgesteld.
2.1.
Met het bestreden besluit van 29 november 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 2] en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser woont sinds [datum] 2019 in Frankrijk (woonland) en ontvangt pensioen, onder meer op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), uit Nederland. Op 9 januari 2019 heeft eiser het aanvraag-verdragsformulier ingevuld en opgestuurd naar verweerder. Met het besluit van 5 februari 2019 heeft verweerder besloten dat eiser verdragsgerechtigd is. Op 8 juni 2021 heeft verweerder de definitieve jaarafrekening gestuurd voor zorgjaar 2019, waarin de bijdrage is vastgesteld op € 2.250,33. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en heeft het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder over zorgjaar 2019. Dat komt neer op een beoordeling van de juistheid van verweerder om voor zorgjaar 2019 het bedrag € 2.250,33 in te (laten) houden op het pensioen van eiser. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vindt eiser?
5. Eiser betoogt dat hij in tegenstelling tot verzekerden in Nederland en Frankrijk als verdragsgerechtigde ten onrechte geen werelddekking heeft en uitsluitend is verzekerd voor zorgkosten die gemaakt zijn in Europa. Het afsluiten van een aanvullende verzekering waarin werelddekking wordt gegeven is voor hem niet mogelijk. Hij is van mening dat de hoogte van de bijdrage daarom navenant moet worden verlaagd. Volgens hem is er sprake van discriminatie en een schending van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst hiervoor naar een schriftelijke vraag van Europarlementariër Ria Oomen en het antwoord van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels uit 2013. [1] Ook is eiser van mening dat er een schending is van de beginselen van vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU).
Wat oordeelt de rechtbank?
6. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank aanvaardt ook, dat eiser verdragsgerechtigd is in de zin van artikel 24 van Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Vo 883/2004) en recht op zorg in zijn woonland ten laste van Nederland heeft en daarmee bijdrageplichtig is. De rechtbank stelt verder vast dat het beroep van eiser evenmin is gericht tegen de berekeningswijze van de verdragsbijdrage, zoals deze door verweerder is toegepast. De rechtbank zal dit daarom niet beoordelen.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich in wezen richt tegen de verzekeringsvoorwaarden, in het bijzonder de uitgebreidheid van de dekking.
8. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dit aspect buiten de omvang van het besluit. Het besluit van verweerder ziet namelijk niet op de verzekeringsvoorwaarden die voor eiser van toepassing zijn. Eiser heeft als verdragsgerechtigde in zijn woonland recht op zorg volgens het woonlandpakket van het woonland, ten laste van Nederland. Het woonlandpakket bevat zorg die in het woonland in het wettelijk (basis)pakket zit. Nederland vergoedt de basiszorg die het woonland levert, maar Nederland bepaalt niet de voorwaarden van die basiszorg. Overigens heeft eiser zijn stellingen ten aanzien van de dekkingsomvang niet met concrete gegevens onderbouwd.
9. Indien eiser een aanvullende verzekering wil (of nodig heeft) bovenop de verplichte zorgverzekering, zal hij deze moeten afsluiten. Dit geldt evengoed voor personen die in Nederland wonen en zich aanvullend willen laten verzekeren. Daarin is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschil in behandeling tussen ingezetenen van Nederland en eiser. De rechtbank wijst er op dat binnen het werkingsgebied van de Vo 883/2004 diverse zorgstelsels bestaan die onderling van elkaar kunnen verschillen. De Vo 883/2004 streeft de coördinatie en niet de harmonisatie na van de verschillende nationale zorgstelsels. De Vo 883/2004 kan dus niet voorkomen dat er tussen de lidstaten verschillen bestaan. [2]
10. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat er sprake is van strijd met het beginsel van vrij verkeer van personen binnen de EU. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat dit beginsel alleen binnen de EU geldt. Eiser kan aan dit beginsel geen rechten ontlenen voor landen buiten de EU. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit hem belemmert om vrij te reizen binnen de EU.
11. Met betrekking tot de verwijzing van eiser naar de communicatie tussen het Europees parlement en Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels merkt de rechtbank op dat het hier gaat om een semi-dwingende aanbeveling voor de lidstaten. Voor zover er een rechtsplicht zou moeten zijn zou deze uit een verplichtende aanbeveling moeten volgen. Er is niet gebleken dat deze er is. Daarom biedt ook dit geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit bovenstaande volgt dat de beroepsgrond niet kan slagen.
13. Ook het overige dat eiser heeft betoogd in zijn beroepsschrift kan niet tot een andere conclusie leiden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijkt krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vraag van 18 juli 2013 met verzoek om schriftelijk antwoord E-008827/2013 en antwoord van 5 september 2013 namens de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels E-008827/2013 (ASW).
2.Zie het arrest van het HvJ EU van 14 oktober 2010 in de zaak C-345/09, ECLI:EU:C:2010:610.