In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn gezinsleden. De aanvraag is ingediend op 27 december 2022, en de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 28 juni 2023 in gebreke gesteld en op 12 juli 2023 het beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, aangezien de beslistermijn is overschreden. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 184 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.