ECLI:NL:RBDHA:2024:20064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
C/09/674562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen begeleide en onbegeleide omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling te vervallen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.O. Zengin, verzocht om onbegeleide omgang met haar kinderen, die momenteel in een pleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft de procedure op 19 november 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing van 11 oktober 2024, die de contacten tussen de moeder en haar kinderen beperkte, niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De kinderrechter oordeelde dat de gecertificeerde instelling onvoldoende had aangetoond dat de signalen van de kinderen direct voortkwamen uit de omgang met de moeder. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij elke oneven week twee uur begeleide omgang en elke even week drie uur onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen zal plaatsvinden.

De kinderrechter benadrukte het belang van een goede hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen en dat het doel van de uithuisplaatsing is om te werken naar een terugplaatsing bij de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674562 / JE RK 24-1923
Datum uitspraak: 3 december 2024
Beschikking van de kinderrechter
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling
in de zaak naar aanleiding van het op 24 oktober 2024 ingekomen verzoekschrift van:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
betreffende:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 24 oktober 2024;
  • het emailbericht, ontvangen op 18 november 2024, van de zijde van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft daarbij de vader en de moeder afzonderlijk van de gecertificeerde instelling gehoord.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een pleeggezin.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 november 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 11 november 2025. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 11 november 2025.
2.5.
De gecertificeerde instelling heeft op 11 oktober 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder(s) en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beperkt, in die zin dat de moeder afwisselend 2 uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] of [minderjarige 2] . De omgang zal in het begin door de week plaatsvinden en begeleid worden door pleegzorg of de jeugdbeschermer tot het moment dat een derde partij van start kan gaan die de omgang in de weekenden kan begeleiden.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling geheel vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen. De moeder verzoekt primair dat zij iedere vrijdag beide kinderen van school ophaalt en hen op zaterdag om 17:00 uur weer terugbrengt naar het pleeggezin. Subsidiair verzoekt de moeder dat zij iedere vrijdag onbegeleide omgang heeft met beide kinderen, waarbij zij hen van school ophaalt en hen na het eten weer terug brengt naar de pleegouders. De moeder verzoekt de beslissing voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het verzoek is als volgt gemotiveerd. De moeder stelt dat de situaties die door de gecertificeerde instelling in de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing worden geschetst onwaar zijn en uit zijn verband zijn getrokken. Die voorbeelden zijn niet op waarheid gebaseerd en enkel een mening of interpretatie van de jeugdzorgwerker. Er hebben zich meerdere incidenten voorgedaan tussen de moeder en de desbetreffende jeugdzorgwerker wat maakt dat de samenwerking tussen hen al een geruime tijd niet langer houdbaar is. Momenteel loopt er ook een klachtprocedure wegens grensoverschrijdend gedrag van de jeugdzorgwerker jegens de moeder en heeft de moeder verzocht om wijziging van de jeugdzorgwerker. De advocaat heeft ter zitting benadrukt dat de vermindering van de omgang tussen de moeder en de kinderen heel heftig voor haar is. De moeder zou graag iedere week onbegeleide omgang willen hebben met beide kinderen. De moeder is van mening dat begeleide omgang niets toevoegt nu deze omgangsmomenten worden begeleid door de jeugdzorgwerker waar de moeder een klacht over heeft ingediend. Er is tijdens de begeleide bezoekmomenten geen sprake van gelijkwaardigheid. De moeder verzet zich tegen begeleide omgang middels het [instelling] maar staat wel open voor opvoedondersteuning in de vorm van een ambulant begeleider die naast moeder staat.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Er hebben vier begeleide omgangsmomenten bij de moeder plaatsgevonden omdat er zorgen waren. Nu er bij de gecertificeerde instelling niemand beschikbaar was om bij de omgangsmomenten aanwezig te zijn is de jeugdzorgwerker zelf vier weken achtereen elke vrijdag van 13:00 uur tot 15:00 uur bij de moeder en de kinderen geweest. Tijdens deze bezoekmomenten zijn er zorgen ontstaan over de hoeveelheid eten die de kinderen kregen en de filmpjes over haaien en orka’s die de moeder samen met haar kinderen op haar telefoon keek. Wanneer de kinderen weer bij de pleegouders waren was er een schommeling te zien in het opvoedklimaat. Daar komt bij dat de moeder tegenover de kinderen zou hebben aangegeven dat zij hen mee zou nemen naar een plek waar de politie hen niet kan vinden. De moeder heeft dit weersproken en gezegd dat zij tegen de kinderen zou hebben gezegd dat zij weer bij haar zouden komen wonen. Dit soort uitspraken heeft een enorme impact op de kinderen en dat is terug te zien wanneer zij bij de pleegouders zijn. De moeder heeft niet aangeboren hersenletsel en moeite om haar emoties te reguleren. De gecertificeerde instelling heeft benadrukt dat door de kinderrechter eerder is bepaald dat het van belang is dat de kinderen rust krijgen. Wanneer zij ieder weekend weg zijn van de pleegouders, dan komen zij onvoldoende tot rust. Wanneer de kinderen tegelijkertijd bij een van de ouders zijn kan de veiligheid onvoldoende worden geboden en om die reden zijn ze om en om bij de ouders wat betekent dat ze als broertjes nooit iets met elkaar kunnen doen. De gecertificeerde instelling heeft twee perspectiefonderzoeken aangevraagd welke aanvragen allebei zijn afgewezen waardoor zij zelf het perspectief van de kinderen zullen moeten bepalen. Een intake bij het [instelling] kan direct plaatsvinden. Het [instelling] kan de begeleide omgangsmomenten beoordelen en de moeder helpen met het bieden van handvatten. Het is ook voor de moeder belangrijk dat er vooraf afspraken worden gemaakt en voorwaarden worden gesteld waaraan zij zou moeten voldoen zodat de kinderen op termijn bij haar kunnen logeren. In de tussentijd kan het [instelling] de begeleide omgang evalueren en kan, als alles goed gaat, met deels onbegeleide bezoeken worden gestart.
4.2.
De vader heeft meegedeeld dat de kinderen eenmaal in de twee weken om en om bij hem zijn maar dat hij dat te weinig vindt. De vader heeft benadrukt dat de kinderen momenteel op een goede plek verblijven maar dat zij in korte tijd wel zeven keer zijn overgeplaatst. De vader vindt dat beide kinderen hun moeder zouden moeten kunnen zien.

5.De beoordeling

Schriftelijke aanwijzing
5.1.
Wanneer een ouder het niet eens is met een schriftelijke aanwijzing over de beperking van het contact met zijn of haar kind(eren) tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kinderrechter voorleggen. De kinderrechter kan dan ook een (andere) regeling vaststellen.
5.2.
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing leidt tot de conclusie dat aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De kinderrechter is ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van voornoemd artikel 1:265f, eerste lid, BW bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter dient vervolgens te beoordelen of de gecertificeerde instelling die bevoegdheid juist heeft aangewend. Daarbij is het volgende van belang.
5.3.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
5.4.
Het beperken van contact tussen ouders en kinderen betekent een inbreuk op het recht op eerbieding van het gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inbreuk mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een EVRM-verdragsstaat om het bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen.
5.5.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing, waarbij de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder (verder) is beperkt, heeft gegeven met name vanwege de signalen die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten zien na de omgangsmomenten als gevolg van het gedrag dat de moeder laat zien tijdens de omgangsmomenten. Tijdens begeleide omgangsmomenten lukt het moeder onvoldoende om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te begrenzen en lukt het de moeder niet om haar emoties te reguleren.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van
11 oktober 2024 niet voldoet aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Als motivering is slechts gegeven dat het gedrag dat de moeder tijdens de omgang laat zien extra belastend is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelet op hun belaste voorgeschiedenis en de onzekere periode die hen te wachten staat.
5.7.
Uit de stukken en wat ter zitting is besproken kan naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende worden afgeleid dat de kindsignalen direct veroorzaakt worden door de omgang met de moeder. Niet valt uit te sluiten dat de kinderen een bepaalde reactie en gedrag laten zien vanwege het beperkte contact met en het gemis van hun moeder, alle onrust rondom de uithuisplaatsing en de vele (zeven) verschillende wisselingen in hun verblijfplaats. De door de gecertificeerde instelling aangevraagde perspectiefonderzoeken zijn afgewezen waardoor de gecertificeerde instelling heeft aangegeven zelf het perspectief van de kinderen te zullen moeten bepalen. Gelet op het ernstig verstoorde contact tussen de ouders en de jeugdbeschermer geeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling in overweging om te onderzoeken of hierin door een onafhankelijke partij stappen moeten worden ondernomen, ook met het oog op de mogelijkheden van een terugplaatsing van de kinderen bij een van de ouders waarnaar in het kader van de uithuisplaatsing dient te worden gestreefd. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van
11 oktober 2024 vervallen verklaren.
Omgangsregeling
5.8.
Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW kan de kinderrechter een regeling vaststellen die haar in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk voorkomt.
Begeleide omgang
5.9.
De kinderrechter zal bepalen dat door tussenkomst van het [instelling] elke oneven week, gedurende twee uur begeleide omgang zal plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij moeder ondersteuning krijgt en duidelijk wordt welke handvaten zij nodig heeft en aan welke voorwaarden zij zal moeten voldoen zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op korte termijn weer bij haar kunnen logeren.
Onbegeleide omgang
5.10.
Daarnaast zal de kinderrechter naast de begeleide omgangsmomenten, een omgangsregeling vaststellen zoals door de moeder subsidiair is verzocht. De kinderrechter neemt bij haar beslissing om de omgang in duur uit te breiden in aanmerking dat een omgangsmoment van twee uur per twee weken erg kort is, omdat de kinderen en de moeder tijd nodig hebben om weer aan elkaar te wennen, aangezien zij elkaar dan twee weken niet hebben gezien. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het observeren van het ouder – kind contact, dat zal worden uitgevoerd door het [instelling] , niet ten koste mag gaan van het onderhouden van de band tussen de moeder en de kinderen voortvloeiend uit het recht op omgang van zowel de kinderen met de moeder als van de moeder met de kinderen. Daarom zal de kinderrechter de regeling uitbreiden naar een regeling waarbij ieder kind eens per twee weken drie uur (aaneengesloten) onbegeleide omgang met de moeder heeft, waarbij de contacten met de kinderen ook (af en toe) gecombineerd kunnen worden. De gecertificeerde instelling heeft de regie om het contact verder uit te breiden. De kinderrechter betrekt verder in haar oordeel dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de moeder is dat zij een goed, frequent en zo ontspannen mogelijk, contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de gecertificeerde instelling voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 11 oktober 2024 vervallen;
6.2.
bepaalt dat er elke oneven week twee uur door het [instelling] begeleide omgang zal zijn tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
6.3.
bepaalt dat er elke even week drie uur onbegeleide omgang zal zijn tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Kleine, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024, in aanwezigheid van S.A. van Schaik-van Dommelen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.