Uitspraak
Rechtbank den haag
1.Mutsaersstichting te Venlo,
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Brabantte Boekel,
Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Limburg-Noordte Venray,
Gemeente Beeselte Reuver,
Gemeente Gennepte Bergen,
Gemeente Bergente Bergen,
Gemeente Horst aan de Maaste Horst,
Gemeente Peel en Maaste Panningen,
Gemeente Venlote Venlo,
Gemeente Venrayte Venray,
1.De procedure
2.De feiten
Onvoldoende grip op de kosten doordat de kosten per jeugdhulptraject onvoorspelbaar zijn (gemiddelde kosten per cliënt stijgt al jaren).
Veel stapeling van ambulante hulp.
De praktijk leert dat er aan de voorkant vaak een onjuiste inschatting wordt gemaakt van de juiste vorm van jeugdhulp die ingezet moet worden, waardoor niet meteen de juiste hulp wordt ingezet.
Voor veel vormen van jeugd GGZ is er sprake van lange (schadelijke) wachtlijsten.
Aanbieders hebben de neiging om zware trajecten in te zetten. De omslag naar lichtere ondersteuning wordt te weinig gemaakt.
De intensiteit en complexiteit van de jeugdigen die gebruik maken van jeugd GGSZ neemt toe. De regio heeft onvoldoende instrumentarium om aanbieders te kunnen sturen, onder andere op kwaliteit.
Zelfstandigheid van gezinnen staat in veel begeleidingsvormen onvoldoende centraal.
De individuele begeleiding in het onderwijs neemt toe.
Op een aantal vormen van ondersteuning ontstaat de discussie of deze ondersteuning wel of geen jeugdhulp is.
Meer voorspelbaarheid van de kosten van de inzet van de jeugdhulp per product.
Het verkorten van de gemiddelde behandelduur.
Het stimuleren van de inzet van een lagere intensiteit van de hulp.
Voorkomen van stapeling van verschillende ambulante producten.
Hogere kwaliteitseisen en betere regie op casussen (doelen stellen en deze evalueren), om de kwaliteit van ambulante begeleiding te verbeteren.
De komende 3 jaar de schadelijke wachtlijsten halveren.
Versterken generalistische basis Jeugd GGZ. Innovatie stimuleren bij aanbieders om jeugdigen langer in de generalistische basis te houden.
Over 3 jaar is de verhouding cliënt aantallen generalistische basis GGZ en specialistische GGZ 60% 40%
Bij GGZ wordt er eerst naar een systeemoplossing gekeken.
In kaart brengen van de gemiddelde behandelduur bij hoog specialistische GGZ en hiermee in gesprek gaan.
Het verminderen van administratieve lasten voor zowel gemeenten als aanbieders.
Verhogen van de kwaliteit van jeugdhulpaanbieders door aanscherping kwaliteitseisen.
Aanbieders/hulpverleners werken toe naar onafhankelijke gezinnen, die zonder hulp verder kunnen (loslaten).
Opvoedproblemen normaliseren en ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Medewerkers van de toegang (en andere verwijzers) indiceren kostenbewust.
De toestroom naar dyslexie verminderen.
“Alle behandeling die nodig is voor de jeugdige evenals het betrekken van ouders/sociale netwerk bij de behandeling om de resultaten te bereiken.
Alle directe cliënt contacttijd, indirecte cliënt gebonden tijd en niet -cliënt gebonden tijd die nodig is om het traject te doorlopen.
De behandeling is gericht op het jeugdige én het gezin (systemische aanpak). Van belang om de hulpverlening op het hele gezin te betrekken, niet alleen op het kind. Rekening houden met problematiek van ouders en hun draaglast.
Indien de hulpvraag van de jeugdige en/of het gezin het vraagt, wordt er samengewerkt met andere aanbieders.
De behandeling is altijd multidisciplinair ingebed, is gericht op herstel, verbetering,
Oog hebben voor normaliseren en aandacht hebben voor het gegeven dat ‘problemen’ bij het leven horen. Ouders en kind bewust maken dat deze ‘obstakels’ in het opgroeien en opvoeden van jeugdigen voorkomen.
De behandeling duurt een afgebakende periode, met een start en eindpunt. Hierbij is van belang om waar mogelijk tijdig af te schalen naar ondersteuning/behandeling vanuit de lokale jeugdhulpprofessional bij de huisarts (o.a. POH GGZ jeugd/SOJ) of het lokaal team/toegang/sociale basis of lichtere vormen van jeugdhulp.’’
Maatwerk: Wanneer de hulpvraag zulke intensieve zorg vraagt dat de toegang, op basis van redelijke overwegingen, beslist dat de zorg niet binnen de reguliere trajecten kan worden geleverd.
Meerwerk: Wanneer tijdens een traject er zich dergelijke nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, waardoor de toegang, op basis van redelijke overwegingen, inschat dat substantieel meer hulp nodig is, kan Meerwerk worden ingezet, naast het bestaande traject licht/midden/zwaar. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om van intensiteit te wisselen tijdens het traject. Daar is Meerwerk voor bedoeld.
Kosten van de beroepskracht.
Redelijke overheadkosten, inclusief winst/risico.
Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg.
Reis- en opleidingskosten.
Indexatie van loon binnen een overeenkomst.
Kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
eindverantwoordelijkheid willen hebben ter zake van de daadwerkelijke toegang naar iedere vorm van jeugdhulp, ook als er sprake is van een verwijzing naar GGZ-hulp door een medicus. Dat is volgens de Stichtingen echter in strijd met artikel 2.6, lid 1 onder e van de Jeugdwet waarin staat dat jeugdhulp na verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts (direct) toegankelijk is. Volgens de Gemeenten is het niet de bedoeling te tornen aan de toegang tot GGZ-hulp na een verwijzing, maar dient wel in samenspraak met de gemeente te worden bepaald welke ‘intensiteit’ van zorg passend is. Dat staat met zoveel woorden onder 3.2.4 van de aanbestedingsleidraad vermeld. Volgens de Gemeenten is het van belang dat eerst de totale situatie van de jeugdige in kaart wordt gebracht, waarna vanuit een multidisciplinaire toegangspoort wordt beslist over het inzetten van de meest passende hulp. Om de regierol te kunnen waarborgen zijn de Gemeenten voornemens de ‘gemeentelijke toegang’ als centraal loket binnen de jeugdhulp te hanteren. Die toegang ziet dan naar de rechtbank begrijpt na medische verwijzing (door bijvoorbeeld de huisarts) niet alleen op het accorderen van het nodige budget voor de gevraagde hulpverlening, maar ook op de beoordeling van de vraag of de aangevraagde hulpzwaarte geëigend en noodzakelijk is of dat kan worden volstaan met een minder zware vorm van hulp. Bij een verwijzing van de huisarts naar de Jeugd GGZ zal dat - naar de rechtbank begrijpt - in de visie van de Gemeenten bijvoorbeeld betekenen dat de gemeentelijke toegang het laatste woord heeft als het gaat om de keuze voor de traject
zwaarte. Aan de verwijzing naar de GGZ op zich zal niet worden getornd. De Stichtingen bestrijden met klem dat de Gemeenten een dergelijke beslissende rol mogen spelen. In hun visie gaan de Gemeenten daarmee op de stoel van de professionele medische verwijzers zitten en is een inmenging op dossierniveau onaanvaardbaar en in strijd met privacyregels en het medisch beroepsgeheim.
primairin samenspraak tussen de verwijzer en de beoogde zorgverlener naar wie wordt verwezen te worden beoordeeld. In die zin ligt de verantwoordelijkheid voor de verwijzing bij de medici. Wel kan van de verwijzers en de beoogde behandelaars worden gevergd dat zij in het kader van ‘toegang’ tot de zorg bij een voorgenomen verwijzing/behandeling contact opnemen met de gemeentelijke toegang en het beoogde traject gemotiveerd kenbaar maken. Zo ontstaat er bij de Gemeenten tijdig zicht op de situatie van de jeugdige. Vervolgens dienen de Gemeenten een voorgenomen traject financieel te accorderen (door afgifte van een verleningsbeschikking) en zal van de behandelaars, naar de rechtbank begrijpt, vervolgens een plan van aanpak worden gevraagd, waarin doelen staan opgenomen. Dat plan van aanpak vormt dan de basis voor een periodieke evaluatie, in samenspraak met de gemeentelijke toegang. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat een goed gemotiveerde aanvraag voor bekostiging van een traject conform het verzoek door de Gemeenten zal worden gehonoreerd. Dat kan slechts anders zijn als er bij een verzoek om afgifte van een besluit voor de gevraagde voorziening aan de zijde van de Gemeenten sprake is van gerede twijfel over de juistheid van een verwijzing dan wel het beoogde zorgzwaarte traject. In dat geval ligt het blijkens de wetsgeschiedenis en de ter zake relevante bestuursrechtelijke jurisprudentie op de weg van de Gemeenten een (interne of externe) medisch deskundige in te schakelen om die twijfels onafhankelijk te laten toetsen. Een dergelijke situatie zal, naar de voorzieningenrechter aanneemt, leiden tot collegiaal overleg tussen de betreffende medici, waarbij gestreefd dient te worden naar consensus over het te volgen traject. Slechts indien er een blijvend verschil van mening ontstaat tussen de verwijzer/beoogde behandelaar enerzijds en de door de Gemeenten ingeschakelde medisch deskundige anderzijds, kan een gemeente de gevraagde voorziening weigeren. Die weigering kan vervolgens desgewenst bestuursrechtelijk worden getoetst op verzoek van de belanghebbende. Overigens kan wel van medisch verwijzers worden gevergd dat zij, in het licht van de stelselwijziging en de daarmee beoogde integrale aanpak, in nauw overleg met de Gemeenten zijn en blijven, teneinde goede afspraken te maken over de invulling van het doorverwijzingsproces en de voorwaarden die daaraan kunnen worden gesteld. Het ligt primair op de weg van de Gemeenten in het kader van deze aanbesteding
voldoende inzicht te geven in de wijze waarop dat overleg wordt vormgegeven en wat die voorwaarden precies behelzen.Tot op heden blijkt een en ander naar voorlopig oordeel onvoldoende duidelijk uit de aanbestedingsstukken. Dat brengt met zich dat van de Gemeenten kan worden gevergd
een en ander nog te verhelderen.
om alsnog nader te motiveren dat de inschaling op juiste gegevens berust en zo nodig de schaalverhouding overeenkomstig het door de Stichtingen gestelde aan te passen. Het is immers noodzakelijk dat regionale en sectorspecifieke gegevens worden meegenomen bij de vaststelling van de tarieven.
aarbij de Gemeenten hun standpunt nader moeten motiveren en zo nodig overeenkomstig hetgeen hier is overwogen dienen aan te passen.
De Gemeenten moeten daarom alsnog inzichtelijk maken dat een reële prijs voor trajecten ook een reële prijs voor plekken oplevert,nu de gemeenten Bergen en Venlo hebben gekozen voor tarifering op basis van plekken in plaats van trajecten.
5.De beslissing
- meer inzicht hebben gegeven in de wijze waarop het overleg als bedoeld in r.o. 4.10 wordt vormgegeven en wat de voorwaarden voor aanbieders zullen gaan behelzen,
- alsnog aannemelijk hebben gemaakt dat de inschaling als bedoeld in r.o. 4.20 op de juiste gegevens berust en een en ander aanpassen indien dat na controle niet het geval blijkt te zijn,
- een inhoudelijke reactie hebben geformuleerd over het verzuimpercentage als bedoeld in r.o. 4.21 en dat percentage zo nodig aanpassen,
- aannemelijk maken dat een reële prijs voor trajecten ook een reële prijs voor plekken oplevert, als bedoeld in r.o. 4.25 en zo nodig aanpassingen doen;