ECLI:NL:RBDHA:2024:20068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
NL24.33046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2011/55/EG en Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 26 juli 2024, waarin is medegedeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 2011/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. Eiser, afkomstig uit Algerije en gehuwd met een Oekraïense vrouw, had tijdelijke bescherming in Nederland aangevraagd na de inval van Rusland in Oekraïne. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser kan niet als gezinslid worden aangemerkt, omdat de relatie met zijn echtgenote feitelijk verbroken is. De rechtbank stelt vast dat, hoewel eiser gehuwd is, er geen wens tot hereniging bestaat, wat essentieel is voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote niet meer bestaat, en dat er geen bewijs is dat de echtgenote van eiser de wens heeft om met hem herenigd te worden.

De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal – de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 26 juli 2024 (het bestreden besluit) waarin de minister aan eiser heeft medegedeeld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 2011/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit) [2] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van eisers tijdelijke bescherming. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Eiser komt uit Algerije en woonde in Oekraïne. Eiser is op [trouwdatum] getrouwd met [naam echtgenote] , een vrouw met de Oekraïense nationaliteit. Eiser had op 23 februari 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne. Na de inval van Rusland in Oekraïne is eiser naar Nederland gekomen. Eiser kwam in aanmerking voor tijdelijke bescherming in Nederland omdat hij een tijdelijke verblijfsvergunning had in Oekraïne.
4.2.
Bij brief van 25 november 2022 heeft de minister aan eiser medegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2023 zal worden beëindigd. Bij brief van 14 februari 2023 heeft de minister medegedeeld dat de tijdelijke bescherming tot 4 september 2023 zal worden verlengd.
4.3.
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft de minister de tijdelijke bescherming per
4 september 2023 beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 23 november 2023 ongegrond verklaard.
4.4.
Eiser heeft hiertegen op 20 december 2023 hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep bij uitspraak van 21 februari 2024 gegrond verklaard en het besluit van 10 oktober 2023 vernietigd. De Afdeling heeft hiertoe het volgende overwogen: ‘De vreemdeling heeft in beroep verschillende documenten overgelegd om te onderbouwen dat hij is getrouwd met een vreemdeling met de Oekraïense nationaliteit, die in Nederland bescherming geniet. De staatssecretaris heeft daar tegenovergesteld dat de echtgenote van de vreemdeling met een andere man Nederland is ingereisd en dat zij met die man op hetzelfde adres staat ingeschreven. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de aard en strekking van de door de vreemdeling overgelegde documenten, waaronder een originele huwelijksakte, de staatssecretaris met deze enkele tegenwerping niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet aangemerkt kan worden als een gezinslid als bedoeld in artikel 2, eerste lid en onder c, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.’
4.5.
Bij brief van 1 mei 2024 heeft de minister aan eiser medegedeeld dat hij als gevolg van de bevriezingsmaatregel van 25 april 2024 in ieder geval tot 4 maart 2025 gebruik mag maken van de rechten die eiser had onder de Richtlijn.
4.6.
Op 28 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
4.7.
Bij het bestreden besluit heeft de minister opnieuw geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit.
5. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit nog steeds niet voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij als echtgenoot van een Oekraïense vrouw niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming onder de Richtlijn. De minister geeft volgens eiser een verkeerde uitleg aan het begrip ‘echtgenoot’ als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a van de Richtlijn, in samenhang met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit, en dient het begrip ‘echtgenoot’ richtlijnconform dan wel restrictief uit te leggen. Dit betekent volgens eiser dat alleen van belang is of er sprake is van een echtgenoot en dat in dat verband niet mag worden beoordeeld of de echtgenoten een duurzame relatie onderhouden of dat feitelijk niet meer van een werkelijke huwelijksrelatie sprake is. Nu niet in geschil is dat eiser gehuwd is met een Oekraïense vrouw waarmee hij in Oekraïne heeft samengewoond, voldoet eiser aan de voorwaarden uit de Richtlijn, aldus eiser.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat uit de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit volgt dat wordt beoogd gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden dan wel te herenigen middels de toekenning van tijdelijke bescherming aan gezinsleden. Naast het bestaan van een gezin, moet volgens de minister sprake zijn van gezinsleden die bij elkaar moeten worden gehouden dan wel gebracht om de eenheid van het gezin te bewaren of herstellen. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake nu eiser en zijn echtgenote feitelijk geen invulling geven aan hun relatie. De toekenning van tijdelijke bescherming leidt dan ook niet tot instandhouding of herstel van de eenheid van het gezin. In het verweerschrift en ter zitting heeft de minister voorts gewezen op artikel 2, aanhef onder h, van de Richtlijn, waarin de definitie van ‘gezinshereniger’ is gegeven: ‘elke onderdaan van een derde land die in een lidstaat tijdelijk bescherming geniet overeenkomstig een besluit op grond van artikel 5 en die wenst dat leden van zijn gezin zich bij hem/haar voegen’. De minister stelt zich op het standpunt dat van die wens bij de echtgenote van eiser, ook gelet op de feitelijke omstandigheden, niet is gebleken.
7. De rechtbank stelt eerst vast dat in het bestreden besluit een verkeerd artikel is genoemd. Er wordt namelijk gewezen op het niet bestaande artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit. Ter zitting is door de minister bevestigd dat artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit wordt bedoeld. Voor eiser is dit ook evident. De rechtbank acht deze kennelijke omissie met de toelichting van de minister voldoende hersteld.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich thans wel deugdelijk op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet langer in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn en daarbij een juiste uitleg en toepassing heeft gegeven aan het begrip echtgenoot. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1.
De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat er in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a van de Richtlijn en artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit feitelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen de gehuwde partner en de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn standpunt dat wanneer sprake is van een huwelijk, niet nader kan worden onderzocht of werkelijk sprake is van een echtgenoot van de gezinshereniger als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a van de Richtlijn in samenhang gelezen met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de Afdelingsuitspraak van 21 februari 2024. De rechtbank leidt uit de hierboven gegeven overweging van de Afdeling af dat die ruimte er is, maar dat de minister in het door de Afdeling vernietigde besluit niet deugdelijk had gemotiveerd dat eiser niet aangemerkt kan worden als een gezinslid als bedoeld in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. Thans heeft de minister een uitgebreidere en naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke motivering gegeven waarom daarvan geen sprake is. De minister heeft terecht naar voren gebracht dat uit de definitie van gezinshereniger uit artikel 2, aanhef en onder h, van de Richtlijn, volgt dat er voor gezinshereniging op basis van de Richtlijn onder meer sprake dient te zijn van een wens tot hereniging vanuit de gezinshereniger. Gelet daarop is de rechtbank met de minister van oordeel dat het enkele feit dat eiser rechtsgeldig gehuwd is met zijn Oekraïense echtgenote niet maakt dat hij ook een gezin met haar vormt. Voor de tijdelijke bescherming dient er een wens te bestaan van de gezinshereniger dat het gezin samen kan zijn. Daarvan is in deze zaak niet gebleken.
8.2.
De minister heeft op basis van de verklaringen en overgelegde bewijsstukken in redelijkheid kunnen concluderen dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote feitelijk verbroken is. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij sinds eind 2022 geen contact meer heeft met zijn echtgenote, dat eiser aanvankelijk niet op de hoogte was van het feit dat zijn echtgenote ook in Nederland was aangekomen en dat zijn echtgenote met een andere man samenwoont. Ook is niet op een andere wijze gebleken dat de echtgenote van eiser de wens heeft om met hem herenigd te worden. De voortduring van de verbroken relatie wordt niet veroorzaakt door het conflict in Oekraïne maar is een keuze van eiser en zijn echtgenote. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet als gezinslid van zijn Oekraïense echtgenote in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan