ECLI:NL:RBDHA:2024:20080
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Zweden
Op 3 oktober 2024 heeft de Minister van Asiel en Migratie afzonderlijke besluiten genomen waarbij de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De minister heeft dit besluit gemotiveerd met de stelling dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. Verzoekers, die Iraakse nationaliteit hebben, hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij uit de opvang worden verwijderd en aan Zweden worden overgedragen totdat op hun beroepen is beslist.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 2 december 2024 behandeld. Tijdens de zitting hebben de verzoekers en de minister zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoekers hebben in hun verzoekschrift aangevoerd dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen, maar ter zitting hebben zij de eerste grond ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is geboden en dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen. Het verzoek om voorlopige voorzieningen is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.