In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 november 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in Jemen. Het verzoek tot voorlopige voogdij werd ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, op 6 november 2024. De minderjarige verblijft sinds 2022 zonder ouderlijk toezicht in Nederland en heeft geen wettelijk vertegenwoordiger die kan tekenen voor zijn verblijf in een crisisbed. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm bestaat, aangezien de ouders van de minderjarige vermoedelijk in Jemen verblijven en er geen andere familieleden zijn die gezag kunnen uitoefenen. De Raad heeft aangegeven dat er dringend behoefte is aan een wettelijke vertegenwoordiger om de noodzakelijke zaken voor de minderjarige te regelen, waaronder financiële ondersteuning en een vaste woonplek.
Tijdens de zitting op 18 november 2024 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de minderjarige zelf, die zijn wensen heeft geuit. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is om de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, te belasten met de voorlopige voogdij. Dit is gedaan om de belangen van de minderjarige te waarborgen en om te voorkomen dat hij verder in de problemen komt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.