ECLI:NL:RBDHA:2024:20165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/09/674706 / JE RK 24-1932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na toegenomen zorgen

Op 18 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor een periode van zes maanden, tot 18 mei 2025. Dit besluit volgde op een herstelrekest van de Raad, die de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige had geuit, vooral na het overlijden van zijn moeder en de toegenomen problemen in de thuissituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2024, waarbij de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd duidelijk dat de minderjarige al geruime tijd bij de gezinshuisouder verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die te maken heeft met onderliggend trauma en hechtingsproblematiek. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling essentieel blijft om de juiste hulpverlening te waarborgen.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de wettelijke criteria uit het Burgerlijk Wetboek toegepast en geconcludeerd dat de situatie van de minderjarige vraagt om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674706 / JE RK 24-1932
Datum uitspraak: 18 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
[gezinshuisouder],
hierna te noemen: de gezinshuisouder,
wonende in [woonplaats 2] ,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het herstelrekest met bijlagen van de Raad, ontvangen op 28 oktober 2024;
  • de briefrapportage van de gecertificeerde instelling van 12 november 2024;
  • het e-mailbericht van de gezinshuisouder van 15 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de vader;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
De gezinshuisouder heeft zich bij e-mailbericht van 15 november 2024 afgemeld voor de zitting.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [de minderjarige] , [de moeder] , is overleden.
2.2.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij de gezinshuisouder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 juli 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van 31 juli 2024 tot 31 oktober 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Tevens verzoekt de Raad de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van zes maanden. Nu de kinderbeschermingsmaatregelen op 31 oktober 2024 zijn verlopen, begrijpt de kinderrechter het verzoek zo dat wordt verzocht om een nieuwe ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van zes maanden. Aangezien het verzoek van de Raad een herstelrekest is, verwijst de Raad voor de onderbouwing daarvan naar de gecertificeerde instelling.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Vanwege de goede samenwerking tussen [de minderjarige] , de vader en de gezinshuisouder was besloten om de casus over te dragen naar het wijkteam van Katwijk. [de minderjarige] is daar al maanden geleden voor aangemeld, maar hij staat nog steeds op de wachtlijst. Daarbij komt dat de zorgen over [de minderjarige] de afgelopen periode zijn toegenomen. In oktober 2024 heeft de gezinshuisouder contact opgenomen met de jeugdbeschermer en aangegeven dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . Vanaf september heeft het gezinshuis [de minderjarige] twee keer een time-out gegeven, omdat het in het gezinshuis niet ging en het te onveilig werd. Daarnaast heeft [de minderjarige] dit schooljaar veel verzuimd en is de leerplichtambtenaar betrokken geraakt. [de minderjarige] heeft al zoveel verzuim gehad, dat hij het risico loopt op een taakstraf. De gedragswetenschapper van het gezinshuis heeft gesprekken met [de minderjarige] gevoerd en geeft aan dat [de minderjarige] tijdens die gesprekken depressief overkomt. Ze geeft aan dat [de minderjarige] afwezig lijkt en hij geen motivatie meer heeft. Er worden [de minderjarige] verschillende dingen aangeboden, maar hij grijpt de hulp niet aan en wil het liefst met rust gelaten worden. In overleg met alle betrokkenen is afgesproken dat [de minderjarige] vanaf nu elk weekend naar de vader gaat, zodat [de minderjarige] wat meer rust krijgt en de gezinshuisouder ontlast wordt. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling hem aangemeld voor behandeling bij een psycholoog en de verwachting is dat hij daar binnenkort mee kan starten. Gelet op de recent toegenomen zorgen en de ontstane hulpvraag, verzoekt de gecertificeerde instelling langer betrokken te blijven.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft ingestemd met het verzoek. Het is belangrijk dat [de minderjarige] met iemand gaat praten om de gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken. Het is daarom noodzakelijk dat de jeugdbeschermer langer betrokken blijft en dat in gang kan zetten.
4.2.
De gezinshuisouder heeft bij e-mailbericht van 15 november 2024 bericht dat zij instemt met het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn nog altijd zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel meegemaakt in zijn leven, waaronder recent het overlijden van zijn moeder, waardoor er bij hem sprake is van onderliggend trauma en hechtingsproblematiek. [de minderjarige] woont al geruime tijd – sinds mei 2020 – bij de gezinshuisouder. Het afgelopen jaar is geprobeerd om de hulpverlening over te dragen naar het vrijwillig kader, omdat de vader achter de plaatsing staat en de vader en de gezinshuisouder goed met elkaar kunnen samenwerken. De afgelopen periode zijn de zorgen over [de minderjarige] echter toegenomen, waardoor een overheveling van de hulpverlening naar het vrijwillig kader op dit moment geen optie is. Er hebben de afgelopen periode meerdere incidenten plaatsgevonden in het gezinshuis, waarbij [de minderjarige] zich boos en opstandig gedroeg en de veiligheid van [de minderjarige] en de andere kinderen in het gezinshuis niet gegarandeerd kon worden. Ook zijn er zorgen over het vele schoolverzuim van [de minderjarige] . [de minderjarige] lijkt niet goed in zijn vel te zitten, wat de kinderrechter heel begrijpelijk vindt met alles dat hij in het verleden heeft meegemaakt. Dat maakt echter wel dat de inzet van hulpverlening nog noodzakelijk is. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan psychologische ondersteuning, zodat [de minderjarige] met iemand kan praten om de heftige gebeurtenissen uit zijn leven een plek te geven. Het is van belang dat de gecertificeerde instelling nog betrokken blijft om te zorgen dat de juiste hulpverlening wordt ingezet voor [de minderjarige] en om te monitoren of het goed met hem gaat. De kinderrechter zal [de minderjarige] dan ook onder toezicht stellen voor de verzochte duur van zes maanden. Om het verblijf van [de minderjarige] in het gezinshuis te kunnen continueren, zal de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening toewijzen voor de verzochte duur van zes maanden. De kinderrechter hoopt dat het de komende maanden beter gaat met [de minderjarige] en hij weer motivatie vindt om naar school te gaan, zodat de hulpverlening over zes maanden wel overgedragen kan worden naar het vrijwillig kader.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 18 november 2024 tot 18 mei 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 18 november 2024 tot 18 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 2 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.