ECLI:NL:RBDHA:2024:20186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.33971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling met Turkse nationaliteit op basis van militaire dienst, discriminatie en politieke overtuiging

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een minderjarige Turkse asielzoeker, die zijn asielaanvraag had ingediend op 11 maart 2023. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 23 augustus 2024, omdat de rechtbank oordeelde dat de vrees voor militaire dienst en de problemen van de vader van eiser niet voldoende onderbouwd waren als asielmotieven. Eiser, die problemen ondervond vanwege zijn Koerdische etniciteit en de politieke activiteiten van zijn vader, stelde dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op vervolging liep. De rechtbank oordeelde echter dat de vrees voor militaire dienst niet als zwaarwegend asielmotief kon worden aangemerkt, aangezien eiser nog niet opgeroepen was en de dienstplichtige leeftijd in Turkije 20 jaar is. Bovendien werd de discriminatie die eiser ervoer niet als ernstig genoeg beoordeeld om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat er adequate opvang voor eiser in Turkije was bij zijn ouders, en dat er geen aanwijzingen waren dat hij bij terugkeer problemen zou ondervinden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33971

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld in Breda, tegelijkertijd met het beroep van de broer van eiser met zaaknummer NL24.33275. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [naam 1] als tolk. Tevens was aanwezig [naam 2] van de stichting Nidos.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2006 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 11 maart 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eisers vader heeft problemen ondervonden omdat hij lid is van de politieke partij HDP en wordt gezien als een lid van de PKK. Eisers vader heeft meermaals in de gevangenis gezeten. Ook heeft de politie een huisinval gedaan bij eiser thuis en daarbij is eiser verhoord door de politie. Verder heeft eiser te maken gehad met problemen vanwege zijn Koerdische etniciteit en vreest hij voor de militaire dienst bij terugkeer.
3. Bij het bestreden besluit is de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook de problemen van de vader van eiser en de problemen vanwege de Koerdische etniciteit zijn geloofwaardig geacht. De vrees voor de militaire dienst heeft verweerder niet aangemerkt als een asielmotief, omdat dit een vrees betreft voor een toekomstige gebeurtenis. De geloofwaardig geachte asielmotieven en de vrees voor de militaire dienst leiden volgens verweerder niet tot de conclusie dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije.
4. Eiser voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de vrees voor de militaire dienst in Turkije niet zwaarwegend genoeg is om als asielmotief te worden beschouwd. Eiser wijst in dit kader op het algemeen ambtsbericht over Turkije van 2023 [1] , waaruit volgt dat dienstplichtigen worden ingezet in de meest conflictgevoelige en onveilige gebieden en dat die inzet een reëel en ernstig gevaar vormt. Daarnaast gaat verweerder voorbij aan de problemen van de vader van eiser, die jarenlang gevangen heeft gezeten. De familie van eiser blijft onder toezicht staan van de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft nagelaten te onderzoeken in hoeverre dit repressieve regime ook een direct gevaar voor eiser betekent. Eiser is verder herhaaldelijk gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische afkomst. Ten onrechte is door verweerder geconcludeerd dat de discriminatie geen wezenlijk probleem vormt. Voorts is de (toegedichte) politieke overtuiging van eiser onvoldoende onderzocht en onderkend. Daarbij wijst eiser op WI [2] 2024/10. Eiser is een sympathisant van de Koerdische zaak. Tot de inwerkingtreding van WBV 2023/24 waren sympathisanten van HDP een risicogroep. Inmiddels is dat niet meer het geval. De aanpassing van dit beleid is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser zou onder het oude beleid tot een risicogroep hebben behoord en zijn aanvraag zou dan zijn ingewilligd. Tot slot had verweerder volgens eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen mogen weigeren, omdat er geen deugdelijk onderzoek naar adequate opvang heeft plaatsgevonden. Het besluit is dan ook in strijd met het arrest TQ. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Militaire dienst
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de vrees voor de militaire dienst had moeten aanmerken als asielmotief. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers vrees voor de militaire dienst een toekomstige vrees is en dat hij nog geen problemen heeft ondervonden. Eiser is namelijk 18 jaar oud en de dienstplichtige leeftijd in Turkije is 20 jaar. Eiser heeft ook nog geen oproep voor de militaire dienst ontvangen. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat de vrees niet aannemelijk is gemaakt. Ten aanzien van de informatie uit het algemeen ambtsbericht heeft verweerder overwogen dat hieruit juist volgt dat dienstplichtigen in beginsel niet worden ingezet bij gevechtshandelingen en dat dienstplichtige Koerden geen gegronde vrees hebben om ingezet te worden tegen hun eigen volk of familie. Eiser heeft dit niet (gemotiveerd) betwist.
Problemen van vader
6. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan de problemen van zijn vader. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de verklaring van eiser tijdens het nader gehoor dat het goed met zijn vader gaat en dat hij momenteel geen problemen heeft. Gelet daarop heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat niet valt in te zien waarom de vader van eiser nu nog iedere dag het risico loopt om opgepakt te worden en dat eiser hierdoor persoonlijke problemen zou ondervinden. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen enkele aanwijzing is dat eiser bij terugkeer wel problemen zal krijgen.
Discriminatie vanwege Koerdische etniciteit
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ernst van de door eiser ondervonden discriminatie niet zodanig is dat hij daarom in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de discriminatie dusdanig ernstige beperkingen van zijn bestaansmogelijkheid oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Turkije te kunnen functioneren. Verweerder heeft hierbij terecht de verklaringen van eiser betrokken dat hij naar school kon gaan, kon werken, toegang had tot de gezondheidszorg en identificerende documenten heeft kunnen aanvragen.
(Toegedichte) politieke overtuiging
8. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een HDP-sympathisant is. De enkele stelling van eiser dat hij sympathisant is van de Koerdische zaak is daartoe onvoldoende. Eiser heeft bovendien tijdens het nader gehoor verklaard dat hij zich nooit met politiek bezig heeft gehouden en ook niet weet waarom het voor hem nodig is om zich met politiek bezig te houden. Ook heeft eiser niet geconcretiseerd en onderbouwd waarom sprake zou zijn van een toegedichte politieke overtuiging. Verweerder heeft daar dan ook geen onderzoek naar hoeven verrichten.
9. Nu verweerder niet heeft hoeven volgen dat eiser sympathisant is van HDP laat de rechtbank de beroepsgronden van eiser over de beleidswijziging en het behoren tot een risicogroep- of profiel onbesproken.
Adequate opvang in Turkije
10. Tot slot voert eiser ten onrechte aan dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar adequate opvang in Turkije. Uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van adequate opvang voor eiser in Turkije in de vorm van zijn ouders. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de ouders van eiser op het adres wonen waar eiser zelf ook heeft gewoond, dat hij regelmatig contact heeft met zijn ouders en dat hij ze telefonisch kan bereiken. Gelet hierop is door verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning.
11. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het voor hem niet veilig is om bij zijn ouders te verblijven, overweegt de rechtbank dat, zoals uit rechtsoverweging 6 volgt, niet aannemelijk is gemaakt dat eiser te vrezen heeft voor problemen naar aanleiding van de problemen van zijn vader.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 december 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2023.
2.Werkinstructie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.