ECLI:NL:RBDHA:2024:20219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.36344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de minister de dossierstukken niet voorafgaand aan het besluit aan zijn gemachtigde heeft toegestuurd. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog, maar ziet aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren, omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft ook betoogd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, omdat de opvangproblemen in Spanje zijn toegenomen. De rechtbank overweegt echter dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje in een situatie terechtkomt die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank wijst het beroep af, maar kent eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 875,-.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36344
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Voorbereiding van het besluit
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De minister heeft de dossierstukken namelijk niet voorafgaand aan het besluit aan zijn gemachtigde toegestuurd. Eiser heeft de minister in de zienswijze verzocht om de dossierstukken toe te sturen en hem een termijn te geven om eventueel een aanvullend standpunt in te nemen, maar de minister is hier niet aan tegemoetgekomen. Eiser heeft dus geen inhoudelijke zienswijze kunnen indienen aan de hand van de dossierstukken voordat het besluit werd genomen. Eiser stelt dat hij hierdoor is benadeeld, en dat dit gebrek daarom niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1. De rechtbank stelt vast dat de minister de dossierstukken (het verslag van het aanmeldgehoor, het claimverzoek en het claimakkoord) pas bij het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser heeft verstrekt. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat het bestreden besluit hiermee onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank wijst daartoe op het eigen beleid van de minister, paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire. Daarin staat: "Als er na de aanmeldfase een Dublingehoor plaatsvindt, dan maakt de IND het rapport van Dublingehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling.” De gemachtigde van de minister heeft op de zitting erkend dat in strijd met dit beleid is gehandeld.
5.2. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in het aanmeldgehoor zijn bezwaren tegen de overdracht aan Spanje naar voren kunnen brengen. Uit het voornemen blijkt op welke grondslag het claimverzoek aan Spanje is gedaan en hoe het fictieve claimakkoord tot stand is gekomen. Eiser heeft hierop kunnen reageren in de zienswijze. In de beroepsprocedure heeft eiser alsnog het gehele dossier ontvangen. Eiser heeft in beroep geen correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor naar voren gebracht. Ook is door eiser niet concreet gemaakt op welke wijze de stukken – als deze eerder zouden zijn overgelegd – van invloed zouden zijn geweest op de inhoud van de zienswijze van eiser. De rechtbank heeft hierover op zitting ook geen nadere toelichting kunnen vragen aan eiser, omdat hij en zijn gemachtigde niet op de zitting zijn verschenen. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank ziet in het zorgvuldigheidsgebrek wel aanleiding om proceskostenvergoeding toe te kennen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Spanje niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser blijkt uit het AIDA-rapport van mei 2024, update 2023, dat de problemen met (het gebrek aan passende) opvang in Spanje zijn toegenomen en steeds structureler van aard worden, en dat vanwege een toename van migranten in Spanje via de Canarische eilanden de druk op de opvang nog verder toeneemt. Eiser stelt dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 december 20232, waarin nog wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, daarom achterhaald is. Eiser wijst er ook op dat hij al eens eerder

2.ECLI:NL:RVS:2023:4473.

overgedragen aan Spanje en toen ernstig is mishandeld en maar korte tijd toegang had tot de opvang. Eiser vreest dat hij bij overdracht aan Spanje opnieuw geen toegang zal hebben tot de opvang en de overige basale voorzieningen en opnieuw te maken krijgt met geweld.
Gelet op de voorgaande omstandigheden had de minister zijn asielaanvraag in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Spanje recent nog bevestigd in de uitspraak van 24 juni 20243. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Spaanse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij Spaanse aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
6.2.
De rechtbank overweegt dat eiser hierin niet is geslaagd. Het AIDA-rapport update 2023, waarnaar eiser heeft verwezen, is betrokken in de voornoemde uitspraak van de Afdeling 24 juni 2024. De Afdeling heeft overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, en bij de uitspraak van 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880, is betrokken. In de uitspraak van 8 juli 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Spanje die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen.
6.3.
Over de gestelde ervaringen van eiser als Dublinclaimant in Spanje overweegt de rechtbank dat eiser zijn stellingen over het gebrek aan opvang en de mishandeling niet heeft onderbouwd. Het is ook niet duidelijk geworden of eiser zou zijn mishandeld door de autoriteiten of door anderen. In de stukken meldt eiser vooral dat hij in Spanje problemen had met landgenoten aan wie hij nog geld schuldig is. Verder is niet gebleken dat eiser in Spanje heeft geprobeerd om te klagen bij de autoriteiten of (hogere) instanties, of dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos was. Uit de gestelde ervaringen van eiser als Dublinclaimant kan dus ook niet worden afgeleid dat hij bij overdracht zal terechtkomen in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.
6.3.
De minister hoefde in de voornoemde omstandigheden ook geen aanleiding te zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Spanje onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen

3.ECLI:NL:RVS:2024:2548.

4 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
5 Arrest Jawo, punten 91-92.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt wel een vergoeding vaan zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder is niet gebleken van kosten die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.