Uitspraak
2.ECLI:NL:RVS:2023:4473.
3.ECLI:NL:RVS:2024:2548.
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de minister de dossierstukken niet voorafgaand aan het besluit aan zijn gemachtigde heeft toegestuurd. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog, maar ziet aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren, omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, omdat de opvangproblemen in Spanje zijn toegenomen. De rechtbank overweegt echter dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje in een situatie terechtkomt die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank wijst het beroep af, maar kent eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 875,-.