In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen. De minister heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet aan Duitsland kan worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft na de behandeling onmiddellijk uitspraak gedaan en de voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat het bestreden besluit van de minister wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.750,-.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de overdrachtstermijn op 21 november 2024 verstrijkt en dat er onzekerheid bestaat over de behandeling van de beroepszaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.