ECLI:NL:RBDHA:2024:20255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.21034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser met procesbelang en beoordeling van veilig land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1997, heeft op 15 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 14 mei 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Marokko, zijn land van herkomst, voor hem niet veilig is. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen bescherming kan inroepen van de Marokkaanse autoriteiten, en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij specifieke problemen ondervindt die hem in gevaar zouden brengen bij terugkeer. De rechtbank passeert enkele gebreken in de besluitvorming van de minister met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank oordeelt verder dat de minister ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het inreisverbod, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst van de zaak. Eiser krijgt een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot hoger beroep wordt vermeld.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21034
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] . Hij heeft op 15 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 mei 2024 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen¹, op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat zijn vader in conflict is met eisers ooms, omdat zijn vader onrechtmatig goederen van de ooms heeft meegenomen. De
1. Geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24.21035.
ooms vermoeden dat eiser zijn vader heeft geholpen en hebben eiser daarom mishandeld. Eiser heeft hiervan in Marokko drie keer aangifte gedaan. Eiser is daarna naar Spanje gevlucht. Ook in Spanje is eiser mishandeld door vermoedelijk vrienden van de ooms en daarom is eiser naar Nederland gevlucht. Eiser vreest bij terugkeer naar Marokko dat zijn ooms wraak op hem nemen en dat de Marokkaanse overheid hem niet zal beschermen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Problemen met familie.
Deze elementen worden door de minister geloofwaardig geacht. Eiser komt volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw). De minister heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond², omdat eiser uit een veilig land van herkomst komt. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat Marokko voor hem niet veilig is. Eiser kan voor wat betreft de problemen in Marokko bescherming of hulp inroepen, wat eiser ook heeft gedaan. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt of dat hij geen bescherming kan inroepen van de Marokkaanse autoriteiten.
Heeft eiser procesbelang?
6. Uit vaste rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State³ volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden
uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
6.1.
De gemachtigde van eiser heeft voor de zitting laten weten dat zij eiser voor de zitting niet meer heeft kunnen bereiken. Ook heeft eiser zich niet aangemeld in Ter Apel voor opvang. Op zitting heeft de minister gemeld dat er op dit moment geen officiële mob- melding is. Omdat er geen officiële mob-melding is, gaat de rechtbank er toch vanuit dat eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn ingestelde beroep tegen het bestreden besluit.
Is de minister voorbij gegaan aan eisers verzoek om een nadere termijn voor het indienen van de zienswijze?
7. Eiser stelt dat de minister er aan voorbij is gegaan dat eiser in zijn zienswijze van 14 mei 2024 om een nadere termijn heeft verzocht om stukken van zijn partner (en kind) in Duitsland te overleggen. Ook in het bestreden besluit is de minister hier niet op ingegaan.
2 Artikel 30b, eerste lid, onder b en c, van de Vw.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister niet aan eisers verzoek voorbij is gegaan. In paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat uitgewerkt op grond van welke redenen een verzoek om verlenging kan worden toegewezen. In het bestreden besluit⁴ heeft de minister zich onder verwijzing naar paragraaf C1/2.12 van Vc op het standpunt kunnen stellen dat het willen indienen van stukken niet als een dergelijke reden wordt aangemerkt.
Is het bestreden besluit prematuur genomen?
8. Eiser stelt dat het bestreden besluit prematuur is genomen, namelijk binnen de reactietermijn van twee weken. De reactietermijn liep tot en met 15 mei 2024 en het besluit is op 15 mei 2024 genomen. Eiser is een dag ontnomen om een mogelijke aanvulling te kunnen doen op de zienswijze.
8.1.
De minister heeft op zitting onderkend dat het bestreden besluit een dag te vroeg is genomen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het besluit in die zin onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. De minister heeft op zitting gemotiveerd onderbouwd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank volgt dit standpunt van de minister. Eiser heeft zijn standpunten in beroep naar voren kunnen brengen. Daarbij komt dat eiser de aanvullende stukken die hij stelde nog te willen overleggen niet alsnog aan de minister overgelegd en daarbij aangegeven heeft dat de minister deze alsnog moet meewegen ondank dat het besluit reeds genomen was. Daarbij komt verder dat eiser deze stukken ook niet in beroep of op de zitting heeft overgelegd.
Is Marokko voor eiser een veilig land van herkomst?
9. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, onvoldoende is gemotiveerd, en dat er geen sprake is van een evenredige (kenbare) belangenafweging. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiser is dit van mening omdat er nog bewijzen zijn van de aangifte. Eiser vreest voor zijn ooms die door Interpol worden gezocht vanwege drugshandel. De jongste oom is na een aanhouding weer vrijgelaten omdat er is betaald. De minister gaat daar in het besluit niet verder op in. De ooms zijn kennelijk serieuze criminelen, waartegen eiser geen bescherming heeft. De minister heeft het smeergeld benoemd in het besluit, maar heeft niet adequaat gemotiveerd waarom eiser in Marokko terecht zou kunnen bij de (hogere) autoriteiten. Het feit dat er niets met de aangifte is gebeurd onderstreept dit. Ook gaat de minister voorbij aan de verklaring van eiser dat hij als gevolg van een ernstige mishandeling in Spanje in het ziekenhuis is beland in een coma.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister Marokko heeft aangewezen
als veilig land van herkomst, voor het laatst bij de herbeoordeling van 8 juni 2023.⁵ Hiervan zijn de volgende groepen uitgezonderd: LHBTI’ers, (online) journalisten en
4 Zie pagina 2.
5 Kamerbrief herbeoordeling veilige landen van herkomst – Georgië, Marokko en Tunesië van 8 juni 2023, 19637-3119.
(mensenrechten)activisten die kritiek uitoefenen op de islam, het koningshuis en/of de Marokkaanse regering (onder meer vanwege het officiële standpunt van de regering betreffende de Westelijke Sahara), Hirak Rif-activisten en journalisten die verslag deden over de situatie in het Rifgebergte en de demonstraties aldaar en personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging. Deze aanwijzing heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 juni 2022 als rechtmatig beoordeeld.⁶ Dit betekent dat ten aanzien van vreemdelingen uit Marokko, met uitzondering van vreemdelingen uit Marokko die vallen onder één van de hiervoor genoemde uitzonderingsgroepen, het algemeen rechtsvermoeden geldt dat zij geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt daarom op de weg van eiser – nu hij niet onder een van de hiervoor vermelde groepen valt – om aannemelijk te maken
dat Marokko vanwege zijn specifieke omstandigheden voor hem niet veilig is.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onterechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn specifieke problemen in Marokko geen bescherming kan inroepen van de (hogere) Marokkaanse autoriteiten. Eiser stelt dat hij aangifte heeft gedaan bij de lokale politie, maar heeft nagelaten om bescherming in te roepen van overige lokale overheden, landelijke autoriteiten of hogere autoriteiten, toen de lokale politie niets met zijn aangifte deed. Dit mag wel van eiser worden verwacht. De stelling van eiser dat de ooms smeergeld zouden hebben betaald aan de politie doet hier niet aan af. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt dat dit dan geldt voor alle autoriteiten. Verder stelt de minister niet onterecht dat eiser ook zijn aangifte en zijn stelling dat zijn ooms worden gezocht door Interpol niet met stukken heeft onderbouwd. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de verklaring van eiser dat hij in Spanje is mishandeld en in het ziekenhuis is beland ziet op problemen die eiser in Spanje heeft ondervonden. Deze problemen zijn in dit geval niet relevant bij de beoordeling van de minister of eiser veilig kan terugkeren naar Marokko. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is.
Kennelijk ongegrond
10. Eiser stelt dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat eiser niets heeft aangevoerd tegen de kennelijke ongegrondheid. Eiser wijst op de zienswijze; hij heeft verwezen naar de feiten en argumenten inzake de asielaanvraag. Indien de minister bedoelt dat eiser niets heeft vermeld over de alias, dan miskent de minister dat de identiteit niet als een ongeloofwaardig element ter discussie is gesteld.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft. In het bestreden besluit staat opgenomen dat de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond is gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. In het bestreden besluit staat inderdaad ook dat eiser in zijn zienswijze niets heeft aangevoerd over het afdoen van de aanvraag als kennelijk ongegrond. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarmee niets meer of minder bedoeld dan dat er weliswaar argumenten in de zienswijze zijn aangevoerd waarom de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen, maar dat er door eiser in zijn zienswijze geen argumenten zijn aangevoerd tegen de
grondslagvoor de afwijzing als ‘kennelijk ongegrond’ in de zin van
artikel 30b, eerste lid, onder b en c, van de Vw. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn zienswijze hier daadwerkelijk geen gronden tegen heeft aangevoerd.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
11. Eiser stelt dat de minister ten onrechte voorbij is gegaan aan de verzochte termijn voor het indienen van nadere stukken bij de zienswijze en dat het bestreden besluit prematuur is genomen.
12. De rechtbank wijst op haar overwegingen in rechtsoverweging 7.1. en 8.1.
13. Verder stelt eiser dat de minister er in het bestreden besluit aan voorbij gaat dat eiser een partner en kind in Duitsland heeft. Het inreisverbod staat er aan in de weg om zijn vrouw en kind twee jaar lang te kunnen zien. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd, er is geen sprake van een evenredige (kenbare) belangenafweging. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 8 van het EVRM, artikel 7 en 24 van het Handvest en artikel 3 van het IVRK. Verder stelt eiser dat de minister op een onjuist toetsingskader heeft gewezen over regulier verblijf. Er is geen sprake van een aanvraag regulier verblijf; eisers partner en kind verblijven immers in Duitsland.
13. De rechtbank stelt vast dat eisers asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b en c, van de Vw is afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw kan de minister bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dat is in het onderhavige geval aan de orde. De minister vaardigt in dat geval op grond van artikel 66a van de Vw een inreisverbod uit. Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. Dat is ook aan de orde in het geval van eiser.
14.1.
De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat de minister in het kader van het verkorten van de vertrektermijn tot per direct en het daarmee samenhangende inreisverbod, de belangen van eiser ten onrechte niet heeft meegewogen. De minister heeft op zitting onderkend dat er ten onrechte geen belangenafweging in het besluit is opgenomen, maar dat dit de beoordeling van de asielaanvraag niet anders maakt. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat zijn partner en kind in Duitsland wonen en dat zijn partner de Marokkaanse en Duitse nationaliteit heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familieleven. Verder heeft de minister kunnen stellen dat het inreisverbod het contact met eisers gestelde partner en kind ook niet onmogelijk maakt. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het inreisverbod in de weg staat aan het indienen van een verzoek om verblijf bij zijn partner in Duitsland. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er sprake is van een gebrek in de besluitvorming, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

15. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister kon aan eiser een terugkeerbesluit opleggen met een inreisverbod en bepalen dat
eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Omdat de rechtbank in rechtsoverweging 8.1. en 14.1. gebreken in het bestreden besluit heeft vastgesteld, krijgt eiser een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt daarom € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 oktober 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.