ECLI:NL:RBDHA:2024:20307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.45213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 en was eerder op 23 september 2024 opgelegd. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 29 november 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 24 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser heeft gewerkt, ondanks dat eiser betoogde dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaring op grond van artikel 59b van de Vw. Eiser had al meer dan zeven maanden in bewaring gezeten, maar de rechtbank vond geen aanleiding om de bewaring op te heffen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

1. De minister heeft op 23 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c opgelegd en daarna op grond van artikel 59b, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verlengd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 oktober 2024 (in de zaak NL24.38904) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 18 oktober 2024.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunt eiser
5. Eiser betoogt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser voert aan dat hij al meer dan zeven en een halve maand in bewaring zit en dat er geen presentatie is gepland of laissez-passer (lp) is verstrekt. De minister verstrekt ook geen bewijs dat de Algerijnse autoriteiten meewerken aan de uitzetting. Eiser stelt dat de grond voor bewaring niet meer aanwezig is, omdat niet wordt gewerkt aan zijn uitzetting en zicht op uitzetting dus ontbreekt.
5.1.
Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat de bewaring al zeven en een halve maand duurt. De bewaring neigt volgens eiser meer naar onrechtmatige vrijheidsontneming dan bewaring, omdat de bewaring niet langer proportioneel kan worden geacht.
Oordeel rechtbank
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is of dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De reden hiervoor is dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b van de Vw. De minister dient voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser te werken. De rechtbank stelt vast dat de minister op 9 oktober 2024 de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft vervolgens op 16 oktober 2024 hiertegen beroep ingesteld. Het beroep van eiser is behandeld door deze rechtbank en deze zittingsplaats op 26 november 2024. Dit betekent dat de asielprocedure op het moment van het sluiten van het onderzoek nog loopt. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser heeft gewerkt. De beroepsgrond slaagt dus niet.
6.1.
Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van de bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.