In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 en was eerder op 23 september 2024 opgelegd. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 29 november 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 24 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser heeft gewerkt, ondanks dat eiser betoogde dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaring op grond van artikel 59b van de Vw. Eiser had al meer dan zeven maanden in bewaring gezeten, maar de rechtbank vond geen aanleiding om de bewaring op te heffen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.