Op 31 juli 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser, van Algerijnse nationaliteit, betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Algerije zou zijn. Hij verwijst naar eerdere vluchtboekingen die niet zijn doorgegaan. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, gezien de bevestiging van zijn identiteit en nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten en de geplande vlucht op 7 december 2024. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting, wat voor zijn rekening komt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.