ECLI:NL:RBDHA:2024:20313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.38627, NL24.38629 en NL24.38631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en bevoegdheid van de staatssecretaris in het kader van de Dublinprocedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers, die Iraakse nationaliteit hebben, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2024 behandeld en de verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn op 3 december 2024 afgewezen.

De rechtbank constateert dat de enige resterende beroepsgrond van eisers betreft de onbevoegdheid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de bestreden besluiten heeft ondertekend. De rechtbank oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat niet is aangetoond dat eisers in hun belangen zijn geschaad door de onjuiste ondertekening. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de aanvragen niet in behandeling worden genomen en eisers kunnen worden overgedragen aan Zweden.

De rechtbank wijst de minister wel aan in de proceskosten van eisers, omdat er sprake is van samenhangende zaken. De kosten voor de rechtsbijstand worden vastgesteld op € 437,50, gezien de beperkte werkzaamheden van de gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38627, NL24.38629 en NL24.38631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
mede namens de minderjarige kinderen:

[naam], geboren op [geboortedatum],

van Iraakse nationaliteit, V-nummer: [V-nummer]

[naam], geboren op [geboortedatum],

van Iraakse nationaliteit, V-nummer: [V-nummer],
samen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten en tevens verzoeken ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen staan geregistreerd onder de zaaknummers NL24.38628, NL24.38630 en NL24.38632.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met de verzoeken, op 2 december 2024 op zitting behandeld. Eisers en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.3.
De verzoeken zijn door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 3 december 2024 afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op
4 juni 2024 bij Zweden verzoeken om terugname gedaan. Zweden heeft deze verzoeken op 17 juni 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
5. Eisers hebben in hun beroepen een tweetal gronden opgeworpen. Allereerst verzoeken eiseres de rechtbank om de door hen ingediende zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stellen eisers dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen en daarmee niet rechtsgeldig zijn. De besluiten zijn namelijk genomen door of namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze staatssecretaris is echter in het geheel niet (meer) verantwoordelijk en daarom ook niet bevoegd om inzake asielaanvragen besluiten te nemen. Die verantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt sinds 2 juli 2024 bij de Minister van Asiel en Migratie.
6. Ter zitting hebben eisers de beroepsgrond, inhoudende het verzoek hetgeen door hen in de zienswijzen is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, ingetrokken.
7. Ter zake van de resterende beroepsgrond constateert de rechtbank dat de ondertekening van de bestreden besluiten ten onrechte is gedaan uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu niet wordt betwist dat eisers door de onjuiste ondertekening niet in hun belangen zijn geschaad. [3] Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de besluiten onbevoegd zijn genomen. De beroepsgrond slaagt maar het gebrek is geen reden voor vernietiging van de bestreden besluiten nu met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan het gebrek voorbij gegaan kan worden.
7.1.
Omdat sprake is van een gebrek en de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, ziet de rechtbank conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Zweden.
8.1.
Vanwege het onder rechtsoverweging 7 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken identiek zijn geweest. Ter zake van het gewicht van de zaak stelt de rechtbank vast dat de verleende rechtsbijstand uitsluitend heeft bestaan uit het signaleren van de onjuiste ondertekening van de bestreden besluiten en dat daarmee de werkzaamheden in omvang zeer beperkt zijn geweest. Omdat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en anderzijds de vergoeding evenredig moet zijn met de prestatie van de gemachtigde, stelt de rechtbank op grond van het Bpb de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.