ECLI:NL:RBDHA:2024:20316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.15018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot voorlopig verblijf en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 13 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een derde in het kader van nareis. Na het uitblijven van een besluit heeft verzoekster op 13 november 2023 een beroep ingesteld, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Op 4 april 2024 heeft verzoekster opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Uiteindelijk heeft de minister op 9 oktober 2024 de aanvraag ingewilligd. Verzoekster trok haar beroep in op 14 oktober 2024 en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, omdat het verzoek kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15018
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Overwegingen

Verzoekster heeft op 13 februari 2023 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis.
Verzoekster heeft tegen het uitblijven van een besluit een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 13 november 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van verzoekster gegrond verklaard (NL23.32533). De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken, dan wel binnen twintig weken als de minister binnen de termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek, een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Op 4 april 2024 heeft verzoekster wederom een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
De minister heeft op 9 oktober 2024 de aanvraag van verzoekster ingewilligd.
Verzoekster heeft op 14 oktober 2024 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Omdat het verzoek als kennelijk gegrond wordt toegewezen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Verzoekster hoeft dus geen griffierecht te betalen.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen door tijdens het opvolgende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekster van 13 februari 2023.
4. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bericht van 24 oktober 2024 heeft toegezegd de proceskostenvergoeding aan verzoekster te zullen betalen.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is kennelijk gegrond. Dat betekent dat verzoekster gelijk krijgt.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.