In deze zaak heeft verzoekster op 13 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een derde in het kader van nareis. Na het uitblijven van een besluit heeft verzoekster op 4 april 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. Op 9 oktober 2024 heeft de minister de aanvraag ingewilligd, waarna verzoekster op 14 oktober 2024 het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen en heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of verzoekster procesbelang had bij haar tweede opvolgend beroep, maar oordeelde dat dit procesbelang ontbrak, aangezien er al een eerste opvolgend beroep liep. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af als kennelijk ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.