ECLI:NL:RBDHA:2024:20332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.45117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 november 2024, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 21 november 2024 is opgeheven omdat eiser was overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring, nu de maatregel was opgeheven.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het feit dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en geen medewerking verleende aan de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt voor de overdracht bestond en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft toegepast, omdat eiser niet uit eigen beweging zou meewerken aan zijn vertrek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 13 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 21 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Frankrijk.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 7 augustus 2019 in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Frankrijk heeft de claim van Nederland op 21 mei 2024 op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening geaccepteerd.
Gronden
8. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 3m, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
9.1.
De rechtbank constateert dat door eiser geen medische omstandigheden kenbaar zijn gemaakt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
9.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De stelling van eiser dat hij zich niet eerder aan het toezicht heeft onttrokken doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Uit het vertrekgesprek van 14 november 2024 blijkt dat eiser niet wilde vertrekken naar Frankrijk en dat eiser geen medewerking zou verlenen aan de overdracht. Ook uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser niet wilde meewerken aan een overdracht naar Frankrijk. De stelling van eiser dat de maatregel van bewaring prematuur is opgelegd volgt de rechtbank daarom niet.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht van eiser. Zo heeft op
14 november 2024 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. In dit gesprek zijn de vluchtgegevens voor het vertrek van 21 november 2024 aan eiser uitgereikt en toegelicht. Zicht op overdracht kan eveneens worden aangenomen, omdat eiser op 21 november 2024 is overgedragen aan Frankrijk en er geen aanwijzingen zijn dat zicht op overdracht tijdens de inbewaringstelling op enig moment ontbrak. De stellingen van eiser dat de maatregel van bewaring zo kort mogelijk moet duren en hij ruim een week in vreemdelingenbewaring heeft gezeten doen aan het oordeel niet af. De minister mag namelijk enige tijd worden gegund om de overdracht te regelen. Verder overweegt de rechtbank dat de duur van de vreemdelingenbewaring in het geval van eiser niet dusdanig lang was, dat dit de maatregel onrechtmatig maakt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.