ECLI:NL:RBDHA:2024:20333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.45118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, die de Algerijnse nationaliteit claimt. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 november 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, drs. B.H. Wezeman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het onttrekken aan toezicht, zijn door de rechtbank als voldoende gemotiveerd beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel, omdat het risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig was. Eiser had geen rechtmatig verblijf en had eerder een terugkeerbesluit ontvangen, waar hij geen gevolg aan had gegeven.

De rechtbank concludeert dat de minister voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser, met een vlucht naar Algerije gepland op 10 december 2024. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45118

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is er een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Ter zitting heeft de minister lichte grond 4a laten vallen.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 31 oktober 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
7. De rechtbank stelt ook vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er een kopie van het paspoort van eiser in het dossier aanwezig is en dat daaruit niet is gebleken dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is ingereisd (3a). Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf en heeft hij zich daarmee aan het toezicht onttrokken (3b); heeft eiser geen gevolg gegeven aan het op 31 oktober 2023 aan hem opgelegde terugkeerbesluit (3c); heeft eiser verschillende aliassen gebruikt en geen activiteiten ondernomen om identificerende documenten te verkrijgen (3d); en geeft eiser aan dat hij niet terug wil keren naar Algerije (3i). Eiser heeft verder geen vaste woon- of verblijfplaats (4c) en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Het risico op onttrekking is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
8.1.
De rechtbank constateert dat door eiser geen medische omstandigheden kenbaar zijn gemaakt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
8.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij een nog lopende strafzaak wil bijwonen, overweegt de rechtbank dat eiser vanuit Algerije een visum kan aanvragen om de strafzaak te kunnen bijwonen. Verder heeft de minister een extra belangenafweging gemaakt ten aanzien van eiser bij oplegging van het lichter middel. Verder stelt eiser dat hij al dertig jaar in Nederland woont en dat hij bij familie en vrienden kan verblijven. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet, omdat eiser in eerdere gehoren en vertrekgesprekken heeft aangegeven dat hij geen contact meer heeft met zijn familie, vanwege zijn ontvoering. Daarnaast heeft eiser zijn stellingen niet concreet gemaakt of nader onderbouwd. In de duur van de bewaring ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister aan eiser een lichter middel op had moeten leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd.
Voortvarendheid
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op de eerste dag van de inbewaringstelling, namelijk 14 november 2024, een vlucht voor eiser naar Algerije heeft aangevraagd en dat deze gepland staat op 10 december 2024.
Zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd op 2 augustus 2024. Voor eiser is een vlucht geboekt op 10 december 2024.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.