ECLI:NL:RBDHA:2024:20374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
NL24.35272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun vader, die de Ivoriaanse nationaliteit heeft en sinds 2010 in Nederland woont. De eisers, geboren in Mali, hebben hun hele leven bij hun moeder gewoond en hebben de Malinese nationaliteit. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de 'verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer' van referent ten onrechte niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Dit gebrek wordt gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de minister in zijn verweerschrift alsnog op deze verklaring heeft gereageerd. De rechtbank concludeert echter dat referent niet voldoet aan de duurzaamheidsvoorwaarde van het middelenvereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van referent en de mogelijkheid dat hij voldoet aan het middelenvereiste. De rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] en [naam] , eisers

V-nummers: [nummer] en [nummer] ,
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister,
(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun vader (referent). Referent heeft de Ivoriaanse nationaliteit. Hij heeft sinds 2010 zijn hoofdverblijf in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eisers zijn geboren in 2010 en 2015 en hebben de Malinese nationaliteit. Zij hebben hun hele leven in Mali bij hun moeder gewoond. Zij spreken de taal en gaan in Mali naar school. Op 3 november 2022 heeft referent namens eisers deze aanvraag ingediend.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eisers heeft pleitaantekeningen (voorafgaand aan de zitting) overgelegd.

Totstandkoming van het besluit

2. In het bestreden besluit heeft de minister gesteld dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het middelenvereiste. De minister heeft het inkomen van referent als arbeid als zelfstandige aangemerkt. Volgens de minister heeft referent de gevraagde ‘verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’ en bijbehorende bijlagen niet opgestuurd. Hierdoor heeft referent niet kunnen onderbouwen dat zijn inkomsten zelfstandig, voldoende en duurzaam zijn. De minister is ook van mening dat referent zijn gezin niet zou kunnen onderhouden zonder dat hij daarbij een beroep op de sociale bijstand doet. De minister heeft verder gesteld dat ondanks dat referent gezinsleven heeft met eisers, dit niet betekent dat zij daarom recht hebben op een verblijfsvergunning. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] valt in het nadeel van eisers uit, aldus de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaarschrift van eisers terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen niet van mening verschillen dat het inkomen van referent wordt verkregen uit arbeid als zelfstandige. Partijen verschillen wel van mening of het inkomen van referent duurzaam en voldoende is.
Heeft de minister alle relevante stukken meegenomen in zijn beoordeling?
5. Eisers voeren aan dat referent verschillende financiële stukken heeft ingezonden waarmee hij zijn inkomen aannemelijk heeft gemaakt. Daaronder ook de ‘verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’, die op 3 juni 2024 aan de minister is gestuurd. Deze verklaring is ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken.
5.1.
De minister erkent dat de brief van 3 juni 2023 niet is meegenomen in de beslissing op bezwaar en dat er om deze reden een gebrek aan het besluit kleeft. De minister is van mening dat de rechtbank het gebrek kan passeren. Van belang in dit kader is dat het schrijven van 3 juni 2024 en de daaraan toegevoegde bijlage niet kunnen leiden tot een ander oordeel dan al verwoord in het bestreden besluit. Er wordt namelijk niet voldaan aan het middelenvereiste.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister de ‘verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’ ten onrechte niet heeft meegenomen in de beslissing op bezwaar. Deze verklaring is op grond van het beleid één van de bewijsmiddelen waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. [3] Dit betekent dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft namelijk in het verweerschrift alsnog gereageerd op de door eisers overgelegde verklaring. Eisers hebben daar vervolgens op kunnen reageren. De rechtbank vindt daarom dat eisers niet in hun belangen zijn geschaad. Deze beroepsgrond slaagt, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Voldoet referent aan het middelenvereiste?
6. Eisers voeren aan dat referent werkt als bezorger voor Ubereats. Hij doet dit inmiddels iets langer dan 20 maanden. Eisers hebben door middel van de ‘verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer’, het inkomen over het jaar 2023 en het eerste kwartaal van 2024 aangetoond. Ook hebben eisers (inkomens) berichten overgelegd van Uber voor de overige maanden. Het inkomen ligt volgens eisers boven het netto-normbedrag voor alleenstaande ouders dat op referent van toepassing is. Op de zitting hebben eisers verwezen naar een informatiebericht van de minister dat een bruto-inkomen onder het referentiebedrag niet automatisch leidt tot afwijzing van de aanvraag. [4] Omdat referent met het netto-inkomen geen beroep kan doen op bijstand, bestaat volgens eisers geen aanleiding om de aanvraag voor verblijf bij een familie- of gezinslid af te wijzen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. Verder menen eisers dat er voldoende bijzondere feiten en omstandigheden aanwezig zijn in de inkomenssituatie van referent om de aanvragen niet op die grond af te wijzen. Eisers beroepen zich daarbij op het Chakroun-arrest. [5]
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers, ook met de aanvullende informatie op de zitting, nog steeds niet hebben aangetoond dat het inkomen van referent duurzaam is. Er wordt daarom niet voldaan aan het middelenvereiste. De minister geeft aan dat eisers geen omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat referent via de resttoets zoals uiteengezet in het arrest Chakroun, alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het middelenvereiste voldoet.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat referent niet aan de duurzaamheidsvoorwaarde van het middelenvereiste heeft voldaan. Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn duurzaam, als zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Omdat referent door middel van de ‘verklaring zelfstandig ondernemer’ niet heeft aangetoond dat hij over een periode van 15 maanden beschikte over (voldoende) middelen van bestaan, voldoet hij nu (nog) niet aan het duurzaamheidsvereiste. Daarbij betrekt de rechtbank dat de minister ook de overgelegde (inkomens) berichten van Uber over de maanden oktober, november en december 2022 onvoldoende mocht vinden. Aan deze stukken kunnen namelijk geen rechten worden ontleend. Bovendien blijkt uit deze stukken niet wat de winst uit onderneming was voor referent in deze maanden. Omdat aan het duurzaamheidsvereiste op dit moment niet wordt voldaan, behoeft de hoogte van het inkomen, en de resttoets zoals uiteengezet in het arrest Chakroun, geen verdere bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM juist toegepast?
7. Eisers voeren aan dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Referent kan om verschillende redenen niet naar Mali verhuizen om daar zijn gezinsleven voort te zetten. Zo heeft referent ook nog twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Op de zitting voegt referent daaraan toe dat één van deze twee kinderen bij hem het hoofdverblijf heeft en hij met het andere kind een uitgebreide omgangsregeling heeft. Dit vormt voor hem een objectieve belemmering om bij zijn kinderen in Mali te gaan wonen. In bezwaar is daar volgens eisers niet heel uitgebreid op ingegaan, omdat het vooral ging over de hoogte van het inkomen. Ook hebben eisers op 20 juni 2023 als aanvulling op het bezwaarschrift een afschrift overlegd van de gemeente Groningen waaruit blijkt dat referent twee kinderen in Nederland heeft wonen. De minister had dit belang in de belangenafweging mee moeten nemen, aldus eisers.
7.1.
De minister stelt in zijn verweerschrift dat hij in het bestreden besluit voldoende uitgebreid en zorgvuldig gemotiveerd heeft dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt. Op de zitting voegt de minister toe dat aan eisers is om hun belangen aan te geven. Dat eisers hebben verklaard dat referent twee Nederlandse kinderen heeft waarvan één zijn hoofdverblijf bij referent en dat dit een objectieve belemmering zou opleveren is voor het eerst genoemd op de zitting. De minister is, vanwege de ex-tunc toetsing, niet gehouden om dat mee te nemen. Ook hoefde de minister niet ambtshalve de Nederlandse kinderen van referent mee te nemen, omdat dit niet eerder is aangevoerd als belang.
7.2.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging. De rechtbank moet dit vol toetsen. [6] De rechtbank vindt dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en zal dit hierna uitleggen.
7.3.
De rechtbank overweegt dat de minister de twee Nederlandse kinderen van referent ten onrechte niet heeft meegenomen in de belangenafweging. Omdat de kinderen van referent ter sprake zijn gekomen bij de hoorzitting in de bezwaarschriftprocedure, had de minister bekend kunnen zijn met de gezinssituatie van referent. Daarnaast blijkt uit de door eisers overgelegde uittreksels van het gemeentelijke basisadministratie (GBA) dat beide kinderen in Nederland wonen. Het standpunt van de minister op de zitting dat referent deze omstandigheden niet heeft aangevoerd voordat het bestreden besluit is genomen, volgt de rechtbank daarom niet. Het had dus op de weg van de minister gelegen om deze omstandigheid mee te nemen in de belangenafweging en referent daar ook over te bevragen tijdens het gehoor in bezwaar. Dit heeft de minister niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een gebrek. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat referent opnieuw gehoord dient te worden over zijn andere twee kinderen in Nederland waarvoor hij stelt de zorg te dragen. De rechtbank geeft de minister voor het nieuw te nemen besluit ook mee om - gelet op het tijdsverloop - opnieuw te bekijken of referent op dat moment wel voldoet aan het vereiste van het hebben van voldoende middelen van bestaan. Het is aan eisers om daar stukken van te overleggen, bijvoorbeeld een nieuwe ‘verklaring omtrent het inkomen zelfstandig ondernemer’ met gegevens over het boekjaar 2024. Daarnaast geeft de rechtbank de minister mee om daarbij ook te kijken naar het informatiebericht 2023/45 en 2024/41 over de normbedragen.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder dient de minister het griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 augustus 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr.J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Juridisch toetsingskader
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a van het Vb.
Op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) zijn middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
In paragraaf B1/4.3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw de IND bevoegd is de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling of de persoon bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In paragraaf B1/8.3.4 van de Vc staat, onder Inkomsten uit arbeid als zelfstandige, dat de IND als bewijsmiddel beschouwt, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:
een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en
een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:
− een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;
− ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en
− voorzien van de bijbehorende bijlagen.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
3.Volgens paragraaf B1/8.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Informatiebericht 2023/45 Normbedragen geldend vanaf 1 juli 2023.
5.Arrest van het Hof van Justitie, 4 maart 2010, C-578/08.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2449.