In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun vader, die de Ivoriaanse nationaliteit heeft en sinds 2010 in Nederland woont. De eisers, geboren in Mali, hebben hun hele leven bij hun moeder gewoond en hebben de Malinese nationaliteit. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de 'verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer' van referent ten onrechte niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Dit gebrek wordt gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de minister in zijn verweerschrift alsnog op deze verklaring heeft gereageerd. De rechtbank concludeert echter dat referent niet voldoet aan de duurzaamheidsvoorwaarde van het middelenvereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van referent en de mogelijkheid dat hij voldoet aan het middelenvereiste. De rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.