ECLI:NL:RBDHA:2024:20377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/09/674324 / JE RK 24-1888 en C/09/675690 / JE RK 24-2052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling ex artikel 1.265f BW en afwijzing verzoek vaststellen verdeling zorg- en opvoedtaken ex artikel 1:265g BW

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een procedure die betrekking heeft op de zorgregeling voor vijf minderjarigen, geboren tussen 2019 en 2023. De ouders, die feitelijk verblijven in België, hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, te vervallen en een zorgregeling vast te stellen. De gecertificeerde instelling had eerder de contacten tussen de ouders en de kinderen beperkt, omdat de kinderen na de omgangsmomenten ontregeld gedrag vertoonden. De ouders hebben betoogd dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat een intensievere contactregeling in het belang van de kinderen zou zijn. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 30 september 2024 vervallen verklaard, omdat deze niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. Tevens heeft de kinderrechter vastgesteld dat de ouders en de kinderen één keer per week voor de duur van twee uur begeleid contact hebben, om de hechtingsrelatie te bevorderen en de ouders beter te observeren in het kader van hun opvoedvaardigheden. Het verzoek van de gecertificeerde instelling tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/674324 / JE RK 24-1888 en C/09/675690 / JE RK 24-2052
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de kinderrechter
I.
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling ex artikel 1:265f BW
II.
Afwijzing verzoek vaststellen verdeling zorg- en opvoedtaken ex artikel 1:265g BW
in de zaak naar aanleiding van het op 14 oktober 2024 (I) ingekomen verzoekschrift van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna tezamen ook te noemen: de ouders,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, feitelijk verblijvende in België,
advocaat van de ouders: mr. F. Pool gevestigd te Rotterdam,
en het op 13 november 2024 (II) ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2021 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2022,
zonder bekende inschrijving in de Basisregistratie Personen,
hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 5] 2023,
zonder bekende inschrijving in de Basisregistratie Personen,
hierna te noemen [minderjarige 5] ,
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan ten aanzien van verzoek I:
de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan ten aanzien van verzoek II:
de vader en de moeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift (I) met bijlagen van de zijde van de advocaat van de ouders, ontvangen op 22 oktober 2024;
  • het verzoekschrift (II) met bijlagen van de zijde van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 14 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders (via een digitale verbinding), bijgestaan door hun advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling en een collega als toehoorder.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] verblijven feitelijk in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 oktober 2024 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht gesteld tot 23 september 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 oktober 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 23 juni 2025.
2.6.
De gecertificeerde instelling heeft op 30 september 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de met het gezag belaste ouders en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] beperkt. De schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling luidt als volgt:
Besluit
De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering geeft de volgende aanwijzing(en):
LJ&R heeft het voornemen om tussen u en uw kind(eren) de volgende regeling vast te stellen:
Er zal één keer per drie weken een omgangsmoment plaatsvinden tussen u en de kinderen. Hierbij volgt u de aanwijzingen en frequenties van LJ&R op. De exacte datum en locatie van de omgangsmomenten hoort u uiterlijk vier dagen van tevoren van de jeugdbeschermers. Dit is namelijk afhankelijk van de schooldagen van de kinderen. LJ&R vindt het belangrijk dat de omgang doorgaat en zal de omgang monitoren om te onderzoeken of de omgang in het belang van de kinderen is en of het in het belang van de kinderen is om de omgang eventueel uit te breiden. Voor het door laten gaan en eventueel uitbreiden van de omgang, worden de volgende voorwaarden gesteld:
1. U bent aanwezig bij de omgangsmomenten die LJ&R vaststelt. Als u toch niet bij de omgang kunt zijn, meldt u zich uiterlijk 24 uur voor het omgangsmoment af bij de jeugdbeschermer/omgangsbegeleider. Bij de afmelding geeft u ook de reden van afmelding op;
2. U maakt tijdens de omgangsmomenten positief contact met de kinderen, dat betekent dat u actief met de kinderen in gesprek gaat of actief meedoet aan activiteiten.
3. U doet tijdens de omgangsmomenten geen negatieve of belastende uitspraken richting de kinderen of de jeugdbeschermer. Denk hierbij aan uitspraken zoals: ‘jullie wonen snel weer bij papa en mama’.
4. De omgangsbegeleider dient het gesprek tussen u en uw kinderen te allen tijde te kunnen horen. Dit betekent dat u niet fluistert.
5. Tijdens de omgangsmomenten luistert u naar de aanwijzingen van de omgangsbegeleider. Mocht de omgangsbegeleider zien dat het omgangsmoment voor één of meerdere van uw kinderen te veel wordt, dan zal de omgangsbegeleider het omgangsmoment stilleggen.
6. U bent emotioneel beschikbaar voor de kinderen tijdens de omgangsmomenten, wat betekent dat u zich rustig en positief gedraagt, voorspelbaar reageert en er voor de kinderen bent wanneer dit nodig is.
7. Mochten uw kinderen naar het toilet moeten zal dit elke keer begeleid worden door de omgangsbegeleider.
8. U geeft toestemming aan de kinderen om na het omgangsmoment mee te gaan met pleegouders/gezinshuisouder.
9. Na de omgang vertrekken de kinderen met hun pleeggezin-/gezinshuisouder als eerst, vervolgens kunt u vertrekken.

3.Verzoek en verweer

Verzoek I
3.1.
In zaak I verzoeken ouders tot het geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen verklaren van de hierboven genoemde schriftelijke aanwijzing, en een zorgregeling vast te leggen waarbij de ouders en de kinderen voor de duur van twee uur, elke week, begeleide omgang hebben
.Ter zitting heeft de advocaat subsidiair verzocht om een zorgregeling vast te leggen waarbij de ouders en de kinderen voor de duur van twee uur, eens in de twee weken, begeleide omgang hebben.
3.2.
Door en namens de ouders is het verzoek – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. De ouders stellen dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd, dan wel dat de belangen van de ouders onvoldoende zijn meegenomen in de besluitvorming van de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft gesteld dat de kinderen na de contactmomenten meer zelfbepalend en zelfsturend gedrag laten zien en meerdere dagen nodig hebben om weer tot de orde van de dag te komen. Met een beperking in de duur en frequentie van de contactmomenten hoopt de gecertificeerde instelling dat er meer rust komt bij de kinderen. De ouders maken zich ook zorgen over het afwijkende gedrag van de kinderen, maar betwijfelen of dit komt door de contactmomenten of dat dit een nasleep en het gevolg is van de uithuisplaatsing. Het is op dit moment niet duidelijk waar dit gedrag vandaan komt en dit is ook niet onderzocht door de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft ook geen causaal verband vastgesteld tussen het gedrag van de kinderen en de contactmomenten met de ouders. De ouders zijn juist van mening dat uitbreiding van de contactmomenten bevorderlijk zal zijn voor het gedrag van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat zij een hechtingsrelatie met de ouders (verder) kunnen opbouwen. Daarnaast is niet onderbouwd waarom de duur, frequentie en de locatie van de contactmomenten op deze manier is bepaald door de gecertificeerde instelling. Het perspectief van de kinderen is nog niet bepaald en in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. Dit is enkel mogelijk wanneer er sprake is van een intensieve en betekenisvolle contactregeling met begeleiding, zodat de opvoedvaardigheden van de ouders in kaart kunnen worden gebracht. Een frequente contactregeling van meer dan eenmaal in de drie weken moet in het belang van de kinderen worden geacht, aangezien er enkel terug naar huis kan worden gewerkt als de ouders bepaalde signalen van de kinderen herkennen en laten zien dat zij hier adequaat op kunnen reageren en emotioneel beschikbaar kunnen zijn. Nu de gecertificeerde instelling niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij tot dit besluit is gekomen, is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is het de taak van de gecertificeerde instelling om de gezinsband tussen de kinderen en de ouders zoveel mogelijk in stand te houden. Het beperken van het contact is een inbreuk op het familie- en gezinsleven en mag niet verder gaan dan in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Uit de schriftelijke aanwijzing blijkt onvoldoende dat de huidige contactregeling in het belang van de kinderen moet worden geacht.
Verzoek II
3.3.
In zaak II verzoekt de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:265g lid 1 BW tot het vaststellen van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken in die zin dat de ouders eens in de drie weken voor de duur van één uur contact hebben en dat eventuele uitbreiding van de contactmomenten plaatsvindt onder regie van de gecertificeerde instelling.
3.4.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft in de schriftelijke aanwijzing van 30 september 2024 onder andere besloten dat de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen eens in de drie weken plaatsvinden zodat de kinderen de ruimte krijgen voor stabilisatie, normalisatie en zodat zij kunnen toekomen aan hun ontwikkeling. Tijdens de vorige contactregeling, van een keer per week voor de duur van één uur, is opgemerkt dat de kinderen ruim vijf dagen nodig hadden om bij te komen van het contactmoment en niet aan hun ontwikkeling toekwamen. De gecertificeerde instelling acht het gedrag van de kinderen leidend, waardoor er is besloten om de contactmomenten eens in de drie weken voor de duur van één uur te laten plaatsvinden. Op 17 oktober 2024 vond het laatste contactmoment plaats. Dit contactmoment verliep goed, waarbij de kinderen rustig en zelfstandig aan het spelen waren en de vader interesse toonde in de kinderen. Dit positieve gedrag van de vader had tot gevolg dat de kinderen na het contactmoment, redelijk snel terug konden komen tot de orde van de dag. In de laatste vijf minuten van het contactmoment was de vader echter niet bij te sturen en had hij een filmopname gemaakt. Dit was belastend voor de kinderen en zowel de jeugdbeschermer als iHub hadden aangegeven dit niet prettig te vinden. Doordat de ouders tijdens de contactmomenten belastend gedrag kunnen laten zien en de vader onvoorspelbaar is in zijn gedrag, vindt de gecertificeerde instelling de huidige frequentie van eens in de drie weken voor de duur van een uur passend bij de huidige situatie. De gecertificeerde instelling erkent dat het uitgangspunt terugwerken naar huis is. Hiervoor is echter meer nodig dan alleen een contactregeling. De gecertificeerde instelling heeft daarom besloten om de ouders aan te melden voor een NIKA-traject. Op die manier kan onder begeleiding van NIKA worden onderzocht wat haalbaar is voor een opbouw van de frequentie van de contactmomenten en wat in het belang van de kinderen is. De gecertificeerde instelling acht de voorgestelde contactregeling van de ouders niet in het belang van de kinderen. De kinderen zijn nog jong en zijn gebaat bij structuur en veiligheid. Het uitbreiden van de contactmomenten kan tot gevolg hebben dat de kinderen niet tot nauwelijks tot hun ontwikkeling kunnen toekomen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling (verzoek II). Ter motivering van dit verweer wordt verwezen naar hetgeen is aangedragen ter onderbouwing van het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing.
4.2.
Door de gecertificeerde instelling is verweer gevoerd tegen het verzoek van de ouders (verzoek I). Ter motivering van dit verweer wordt verwezen naar hetgeen door de gecertificeerde instelling is aangedragen ter onderbouwing van dit verzoek.

5.De beoordeling

Schriftelijke aanwijzing
5.1.
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring leidt tot de conclusie dat aan alle ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De kinderrechter is ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van voornoemd artikel 1:265f, eerste lid, BW bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter dient vervolgens te beoordelen of de gecertificeerde instelling die bevoegdheid juist heeft aangewend. Daarbij is het volgende van belang.
5.2.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
5.3.
Wanneer een ouder het niet eens is met een schriftelijke aanwijzing over de beperking van het contact met zijn of haar kind(eren) tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kinderrechter voorleggen. De kinderrechter kan ook een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.4.
Het beperken van contact tussen ouders en kinderen betekent een inbreuk op het recht op eerbieding van het gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inbreuk mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een EVRM-verdragsstaat om het bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen.
5.5.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing, waarbij de omgang tussen de ouders en de kinderen is beperkt, heeft gegeven met name vanwege de signalen die de kinderen laten zien na de omgangsmomenten als gevolg van het gedrag dat de ouders laten zien tijdens de omgangsmomenten. Tijdens begeleide omgangsmomenten fluisteren de ouders tegen de kinderen en doen zij belastende uitspraken tegenover de kinderen.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van
30 september 2024 niet voldoet aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Als motivering is slechts gegeven dat het gedrag dat de ouders tijdens de omgang laten zien extra belastend is voor de kinderen, waardoor de kinderen in de periode na de omgang langdurig ontregeld gedrag laten zien.
5.7.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting kan naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende worden afgeleid dat de kindsignalen (direct) veroorzaakt worden door de contactmomenten met de ouders. Er valt niet uit te sluiten dat de kinderen een bepaalde reactie en gedrag laten zien vanwege het beperkte contact met en het gemis van de ouders (als hechtingsfiguren), alle onrust rondom de (spoed)uithuisplaatsing en de verschillende wisselingen in hun verblijfplaats. De door de gecertificeerde instelling en pleegzorgwerker waargenomen kindsignalen zijn hoe dan ook zorgwekkend en dienen nader te worden onderzocht. Echter niet is vast komen te staan dat deze signalen een rechtstreeks gevolg zijn van de contactmomenten als zodanig. Ook is ter zitting niet duidelijk geworden waarom de gecertificeerde instelling heeft gekozen voor een contactmoment van eens in de drie weken voor de duur van een uur, terwijl er ook voor een minder beperkte contactregeling had kunnen worden gekozen.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 30 september 2024 vervallen verklaren.
Omgangsregeling
5.9.
Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW kan de kinderrechter een regeling vaststellen die haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.10.
De kinderrechter is het met de advocaat van de ouders eens dat een betekenisvolle contactregeling in het belang van de kinderen is, en dat dit contact, in het kader van het toewerken naar (op termijn) een terugplaatsing, moet worden uitgebreid. Er kan immers geen betekenisvol contact plaatsvinden als de ouders en de kinderen slechts eens in de drie weken voor de duur van één uur contact hebben. Daarbij is het in het belang van de kinderen en de hechtingsrelatie met de ouders dat de ouders en de kinderen goed en frequent contact met elkaar hebben. Binnenkort zullen de ouders ook starten met het NIKA-traject. In dit verband acht de kinderrechter het van belang dat de ouders langer en vaker kunnen worden geobserveerd door de NIKA-begeleiders, waardoor er een beter beeld van de interactie tussen de ouders en de kinderen en de opvoedvaardigheden van de ouders kan worden verkregen. De kinderrechter zal daarom vaststellen dat de kinderen en de ouders één keer in de week voor de duur van twee uur begeleid contact hebben.
5.11.
Nu het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing is toegewezen en de kinderrechter op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een zorgregeling tussen de ouders en de kinderen heeft vastgesteld, zal de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
ten aanzien van C/09/674324 / JE RK 24-1888
6.1.
verklaart de genoemde schriftelijke aanwijzing van 30 september 2024 vervallen;
6.2.
bepaalt dat de kinderen en de ouders eens in de week voor de duur van twee uur begeleid contact hebben;
ten aanzien van C/09/675690 / JE RK 24-2052
6.3.
wijst af het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Kleine, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.