ECLI:NL:RBDHA:2024:20429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op 15 november 2024. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en had betrekking op de detentie van de eiser in het kader van de grensbewaking. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 26 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 27 november 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 29 november 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw, het beroep gegrond kan worden verklaard. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen zware en lichte gronden aan het besluit ten grondslag heeft gelegd en dat de beschikking niet door een bevoegde ambtenaar was ondertekend. De rechtbank oordeelt echter dat het ontbreken van zware en lichte gronden de maatregel niet onrechtmatig maakt, aangezien in het geval van grensdetentie deze gronden niet expliciet vermeld hoeven te worden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van 15 november 2024 met redenen is omkleed en dat de ondertekenaar bevoegd was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 26 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 27 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen zware en lichte gronden aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Verder voert eiser aan dat de beschikking niet door een bevoegde ambtenaar is ondertekend. Ook betwist eiser dat de beschikking is uitgereikt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het ontbreken van zware en lichte gronden de maatregel niet onrechtmatig. In het geval een vreemdeling op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw aan de grens is gedetineerd, is het volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [1] niet nodig dat zware en lichte gronden in het besluit worden vermeld. De maatregel van grensdetentie houdt in het geval van eiser geen verband met het vaststellen van het risico op onttrekking, maar met het feit dat het asielverzoek van eiser in de grensprocedure wordt behandeld. De behandeling in de grensprocedure is al voldoende voor het toepassen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw.
6. Verder komt ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 een rechtsgeldige maatregel pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de maatregel van 15 november 2024 met redenen omkleed. Op het aan eiser uitgereikte exemplaar van de maatregel is een handtekening aangebracht. De ondertekenaar van deze maatregel heeft ervoor getekend een ambtenaar belast met de grensbewaking dan wel een bevoegd ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te zijn. Uit de aanhef van de maatregel blijkt dat de ondertekenaar ambtenaar der Koninklijke Marechaussee, belast met grensbewaking is. De ondertekenaar heeft tevens verklaard de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling te hebben uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen die aanleiding geven om hieraan te twijfelen.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.