ECLI:NL:RBDHA:2024:20429
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op 15 november 2024. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en had betrekking op de detentie van de eiser in het kader van de grensbewaking. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 26 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 27 november 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 29 november 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw, het beroep gegrond kan worden verklaard. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen zware en lichte gronden aan het besluit ten grondslag heeft gelegd en dat de beschikking niet door een bevoegde ambtenaar was ondertekend. De rechtbank oordeelt echter dat het ontbreken van zware en lichte gronden de maatregel niet onrechtmatig maakt, aangezien in het geval van grensdetentie deze gronden niet expliciet vermeld hoeven te worden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van 15 november 2024 met redenen is omkleed en dat de ondertekenaar bevoegd was.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken.