ECLI:NL:RBDHA:2024:20448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.22498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Syrische eiser met Turkse nationaliteit en politieke overtuiging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser met de Turkse nationaliteit tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser heeft op 5 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 3 mei 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 2 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan. De eiser, die in 2006 Syrië verliet en in 2016 de Turkse nationaliteit verkreeg, heeft aangevoerd dat hij politiek actief is geweest in Turkije en vreest voor vervolging door de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte de politieke overtuiging van de eiser niet als relevant element heeft benoemd in het bestreden besluit. De rechtbank wijst op een motiveringsgebrek in de besluitvorming van de minister.

De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat de eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico loopt op vervolging. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft staan. De rechtbank kent de eiser proceskosten toe van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn.)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 5 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser is geboren in Syrië en heeft de Syrische en de Turkse nationaliteit. Eiser heeft Syrië begin 2006 verlaten vanwege de oorlog. Hij is destijds naar Turkije gegaan. In 2016 heeft hij de Turkse nationaliteit gekregen. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij politiek actief is geweest in Turkije. Zo is hij betrokken geweest bij de oprichting van een politieke partij en zou hij zich politiek hebben geuit op Twitter, met name tegen de Turkse regering. Ook stelt eiser betrokken te zijn geweest bij projecten die hulpverlening aan Syrische ontheemden bieden. Door deze activiteiten vermoedt eiser dat de Turkse geheime dienst hem in de gaten houdt. Daarnaast stelt eiser dat hij in Turkije gediscrimineerd wordt vanwege zijn Syrische afkomst.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen vanwege berichten op Twitter;
3. discriminatie vanwege Syrische herkomst.
De minister heeft deze elementen geloofwaardig geacht. Volgens de minister is eiser echter geen vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft zijn vrees voor de Turkse inlichtingendienst als gevolg van zijn berichten op Twitter niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is eisers vrees voor discriminatie in Turkije onvoldoende om hem aan te merken als verdragsvluchteling. Tot slot concludeert de minister dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico loopt op ernstige schade dan wel vervolging.
Discriminatie in Turkije
6. Eiser heeft op de zitting de rechtbank meegedeeld dat zijn opmerking in de beroepsgronden over de gestelde discriminatie in Turkije niet bedoeld is als een aparte beroepsgrond. De rechtbank zal dit daarom niet als beroepsgrond behandelen.
Politieke overtuiging als relevant element
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte niet als relevant element heeft benoemd dat hij politiek activist is en dat hij betrokken is geweest bij de oprichting van een politieke partij. In het nader gehoor heeft eiser verder toegelicht dat hij zich op Twitter actief uitspreekt over de rol van de Turkse autoriteiten in de oorlog in Syrië. Uit het nader gehoor zou ook blijken dat eiser zich actief en openlijk heeft uitgesproken tegen het Turkse beleid met betrekking tot wapenhandel en de invloed die dat heeft op het Syrische conflict. Eiser wijst op de Werkinstructie (WI) 2024/10 over de Werkwijze rondom politieke overtuiging, waaruit volgt dat er eerst vastgesteld moet worden of sprake is van een politieke overtuiging. De stappen uit WI 2024/10 ontbreken in de besluitvorming. Verder betoogt eiser dat de minister ten onrechte heeft miskend dat het ambtsbericht van augustus 2023 voor hem relevant is. De minister heeft eisers activiteiten op sociale media niet bij de beoordeling betrokken. Daarnaast voert eiser aan dat de minister ten onrechte van hem verwacht dat hij documenten overlegt van het vermoeden dat hij problemen heeft met de geheime dienst, omdat het een vermoeden is.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in het verweerschrift eisers politieke overtuiging is aangenomen. Het is volgens de minister geloofwaardig dat eiser verschillende berichten op Twitter heeft geplaatst en in zijn verleden een politieke partij heeft opgericht waarmee hij in 2014 gestopt is. De minister is van mening dat de politieke overtuiging is meegenomen in de beoordeling van het tweede relevante element, ondanks dat niet expliciet is benoemd dat het om de politieke overtuiging gaat. Daarnaast verwijst de minister naar paragraaf 2.1 van het voornemen, waarin is opgenomen dat het eiser niet wordt aangerekend dat hij geen documenten heeft overgelegd.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de WI 2024/10 volgt dat de minister eerst moet beoordelen of er sprake is van een (geloofwaardige) politieke overtuiging. In die WI staat dat het begrip politieke overtuiging ruim moet worden uitgelegd volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van september 2023 [2] . Hieruit volgt dat een opvatting, maar ook gedachte of mening van de vreemdeling al onder het begrip politieke overtuiging kan vallen als de vreemdeling verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Om te spreken van een politieke overtuiging hoeft de vreemdeling nog niet in negatieve belangstelling te staan of te hebben gestaan. In de praktijk zal dit erop neerkomen dat een politieke overtuiging breed moet worden geïnterpreteerd en dat dan ook al snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging als de vreemdeling zich hierop beroept.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte eisers politieke overtuiging niet als relevante element heeft benoemd in het bestreden besluit. In het gehoor heeft eiser verklaard dat hij betrokken is geweest bij de oprichting van een politieke partij. Uit zijn verklaringen tijdens het nader gehoor op pagina’s zes tot en met acht en ook later in het nader gehoor blijkt dat eiser politiek actief is geweest. In het aanvullend gehoor heeft eiser verder aangegeven dat hij zich op Twitter actief uitspreekt over de rol van de Turkse autoriteiten in de oorlog in Syrië. Daar komt bij dat de minister in het voornemen de berichten van eiser op Twitter heeft aangeduid als “politieke berichten op Twitter” en in het bestreden besluit als “berichten op Twitter”. De rechtbank volgt eiser op dit punt dan ook en ziet in deze gang van zaken een motiveringsgebrek. De minister had in het bestreden besluit de politieke overtuiging van eiser moeten benoemen en dat element volgens WI 2024/10 moeten beoordelen. De beroepsgrond slaagt daarom en de rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank zal, gelet op het in het verweerschrift en op de zitting ingenomen standpunt van de minister, in het kader van finale geschilbeslechting beoordelen of er in dit geval aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit dat vernietigd zal worden in stand te laten. De rechtbank is van oordeel dat die aanleiding bestaat en legt hierna uit waarom zij dat vindt.
Loopt eiser bij terugkeer een risico op vervolging?
9. Eiser betoogt dat hij zijn politieke overtuiging wil blijven uitdragen, ook als hij zou moeten terugkeren naar Turkije. De minister heeft onvoldoende beoordeeld of er bij terugkeer naar Turkije risico op vervolging bestaat. Daarnaast vreest eiser dat hij door Turkije wordt teruggestuurd naar Syrië vanwege zijn activistische houding richting de Turkse overheid en omdat hij Turkije reeds twee jaar geleden heeft verlaten.
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico loopt op vervolging. Ten eerste heeft eiser de Turkse nationaliteit verkregen in 2016 terwijl hij heeft verklaard dat hij sinds 2012 problemen heeft met de Turkse geheime dienst. Ten tweede heeft eiser de militaire dienstplicht in Turkije kunnen afkopen terwijl hij stelt gedurende die periode problemen te hebben met de Turkse geheime dienst. Ten derde baseert eiser zich uitsluitend op vermoedens en informatie van anderen wat betreft de problemen met de geheime dienst. Bovendien is eiser nooit direct in aanraking gekomen met de Turkse geheime dienst terwijl hij al die tijd in Turkije verbleef. Daarnaast had eiser een werkvergunning in Bosnië en bleef hij ondanks dat elke een à twee maanden terugkeren naar Turkije. Eisers vrees voor de Turkse geheime dienst is daarom niet aannemelijk. Niet is gebleken dat de situatie dusdanig ernstig is dat dit is vastgelegd in het landgebonden beleid. [3] Bij terugkeer zou eiser minder verdienen dan een Turk als hij werk zou zoeken. Dit betekent echter niet dat het voor eiser onmogelijk is om aan werk te komen in Turkije. Verder merkt de minister op dat eiser niet heeft onderbouwd waarom Turkije hem bij terugkeer zou terugsturen naar Syrië, omdat hij reeds twee jaar geleden Turkije heeft verlaten.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor heeft eiser verklaard dat zijn problemen met de Turkse inlichtingendienst zijn begonnen in 2012. [4] Eiser heeft in het gehoor ook het volgende verklaard [5] :

U gaf al een aantal voorbeelden van de problemen met de Turkse geheime dienst. Echter, mij is nog niet helemaal duidelijk welke concrete problemen u hebt gehad met de Turkse geheime dienst. Zou u dit op een gerichte en concrete manier kunnen toelichten?
Ik ben niet zo direct in aanraking met ze gekomen.”
“Hebt u buiten de problemen met uw projecten en voor de Ngo’s nog andere problemen gehad met de Turkse geheime dienst?
Nee.”
9.3.
Verder merkt de rechtbank op dat eiser heeft verklaard dat hij het vermoeden heeft dat de Turkse inlichtingendienst hem in de gaten zou houden. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat hij in Turkije is vervolgd vanwege zijn politieke overtuiging, of vanwege een van de andere vervolgingsgronden. In het bijzonder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de autoriteiten in het land van herkomst zal moeten worden beschouwd als een politieke activist. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser
,ondanks dat hij dat vermoeden en de gestelde problemen had, heeft kunnen ondernemen zowel in Turkije als in Bosnië. Eiser heeft negen jaar lang nadat de problemen zijn begonnen in Turkije een eigen onderneming gerund. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hieruit blijkt dat het voor eiser niet onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren in Turkije. Daar komt bij dat eiser is gestopt met het runnen van zijn ondernemingen vanwege corona en bijvoorbeeld niet vanwege de gestelde problemen. Dat hij bij terugkeer naar Turkije te vrezen zal hebben voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging ligt dan ook niet zonder meer voor de hand. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Turkije te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging.
9.4.
Eisers standpunt dat Turkije hem bij terugkeer naar Turkije zou terugsturen naar Syrië volgt de rechtbank evenmin. Hij heeft de Turkse nationaliteit en hij heeft eerder een aantal keer in- en uitgereisd naar Bosnië voor zijn onderneming. De minister wijst terecht op het nader gehoor waarin eiser heeft verklaard dat hij denkt dat het geen probleem is als hij teruggaat; hij heeft de Turkse nationaliteit. [6] Verder wijst de rechtbank op het algemeen ambtsbericht Turkije [7] , waaruit volgt dat een bron op de hoogte was van irreguliere migranten en afgewezen asielzoekers die in 2022 waren teruggekeerd naar Turkije. Deze terugkeerders hadden de Turkse nationaliteit. De meeste terugkeerders keerden vanuit Duitsland terug naar Turkije, maar sommige terugkeerders kwamen uit andere landen, zoals Nederland, België en Noorwegen. In sommige gevallen was de asielaanvraag van de terugkeerder afgewezen en vond deze dat de behandeling van diens beroep tegen de afwijzing te lang duurde. Verder staat in het ambtsbericht dat “in de terugkeerzaken waarvan de bron op de hoogte was, waren voor zover bekend geen detenties voorgekomen na terugkeer.” De rechtbank acht het daarom ook niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Turkije zal worden teruggestuurd naar Syrië. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat er aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtsgevolgen van het besluit worden in stand gelaten. De afwijzing van eisers asielaanvraag blijft staan en de minister hoeft geen nieuwe besluit te nemen.
10.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze proceskosten worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 mei 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.
3.Zie paragraaf C7.34 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Aanvullend gehoor, p. 11.
5.Nader gehoor, p. 16.
6.Nader gehoor, p. 4.
7.Algemeen ambtsbericht Turkije 2023, p. 91.