ECLI:NL:RBDHA:2024:20467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.35718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij risico loopt op pushbacks en dat er problemen zijn met de opvang in Kroatië. Hij verwijst naar verschillende rapporten en zijn eigen ervaringen in Kroatië, waar hij slecht behandeld is en in detentie heeft gezeten. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is openbaar gemaakt op 15 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35718
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 september 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Shamoun als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is een risico dat hij slachtoffer zal worden van een pushback en er is sprake van problemen in de opvang. Eiser wijst daartoe op een brief van het Centre of Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 30 juli 20242, het AIDA-rapport van 10 juli 2024 (2023 update) en informatie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN), bijgewerkt tot augustus 20243. Eiser wijst ook op zijn eigen ervaringen in Kroatië: hij is slecht behandeld, in detentie geplaatst, en heeft een bevel gekregen om het land te verlaten, wat eiser ziet als een (verkapte) pushback. Eiser heeft ook ervaren dat klagen bij de Kroatische autoriteiten in de praktijk niet mogelijk is. Volgens eiser moet de minister aanvullende garanties vragen of hij wel toegang zal krijgen tot de opvang en de asielprocedure. Eiser vindt daarbij ook relevant dat Kroatië het claimakkoord heeft aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening en er onduidelijkheid is over de status van zijn asielprocedure. Volgens eiser is het dus mogelijk dat Kroatië zijn asielaanvraag niet inhoudelijk zal behandelen en hem zal overdragen of uitzetten naar een land dat zich niet houdt aan de internationale verplichtingen. Tegelijkertijd kan het volgens hem, gelet op de overgelegde informatie over Kroatië, ook zo zijn dat zijn asielaanvraag zal worden aangemerkt als opvolgende aanvraag en hij problemen zal ondervinden bij een goede toegang tot de asielprocedure en een beoordeling van zijn aanvraag. Eiser merkt tot slot op dat hij weliswaar niet kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel4, maar dat hij gelet op het voorgaande als alleenstaande man wel in een kwetsbare situatie kan belanden.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië recent nog bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20245. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.6 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.7
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 “ Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Kroatië”.
4 arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, zaak nr. 29217/12.
6 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
7 Arrest Jawo, punten 91-92.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en de brief van CPS van 19 januari 2024 betrokken. De Afdeling is van oordeel dat uit deze informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Verder hebben Dublinclaimanten volgens de Afdeling na de overdracht aan Kroatië feitelijk toegang tot opvang.8 De informatie van VWN waarnaar eiser heeft verwezen schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië dan de informatie die al in de uitspraak van de Afdeling is betrokken. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank ziet in de overgelegde informatie ook geen aanknopingspunten dat eiser als alleenstaande man (extra) risico loopt om in een situatie terecht te komen waarin hij kwetsbaar is, bijvoorbeeld omdat hij geen opvang zou krijgen.
5.3.
Over het claimakkoord overweegt de rechtbank als volgt. Door het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening te accepteren hebben de Kroatische autoriteiten duidelijk gemaakt dat zij voor zichzelf een verplichting zien om eiser terug te nemen met alle verantwoordelijkheden die daarbij horen. Het betreft een terugname met oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Eiser heeft Kroatië verlaten voordat de Kroatische autoriteiten hebben bepaald welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank ziet in het claimakkoord dus geen aanwijzing dat de Kroatische autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser niet (zullen) nakomen. Evenmin kan daaruit of uit de andere door eiser overgelegde stukken worden opgemaakt dat zijn aanvraag als opvolgende aanvraag zal worden aangemerkt of hij daarvoor heeft te vrezen. De ervaringen van eiser in het kader van zijn illegale inreis zijn ook onvoldoende om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daaruit kan namelijk niet worden afgeleid dat eiser als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorkomende problemen in Kroatië niet mogelijk of bij zinloos zal zijn. Hij heeft dit standpunt niet met stukken onderbouwd.
5.4.
Gelet op het voorgaande mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en hoefde de minister geen aanvullende garanties te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de minister in behandeling had moeten nemen. Eiser wijst daartoe op zijn ervaringen in Kroatië. De minister heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij een (verkapte) pushback heeft meegemaakt en heeft ervaren dat de autoriteiten geen hulp willen bieden. Hij heeft twee dagen in detentie gezeten, kreeg geen eten en er was ook geen tolk om hem te ondersteunen. Eiser stelt dat hij door die ervaringen trauma’s heeft opgelopen en kale plekken op zijn hoofd heeft. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van de dermatoloog van 19 september 2024 overgelegd. Er mag daarom niet van hem verwacht worden dat hij terugkeert naar Kroatië.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is toegelicht, mocht de minister ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet
8 ECLI:NL:RVS:2024:4037, r.o. 5.3 - 6.1.
aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Kroatië als Dublinterugkeerder in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht zal komen, of een vergelijkbare manier behandeld zal worden. Verder blijkt uit de brief van de dermatoloog blijkt dat eiser de diagnose alopecia areata heeft gekregen en ter behandeling daarvoor lotion en injecties krijgt. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat deze diagnose verband houdt met opgelopen trauma’s in Kroatië. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er voor eiser in Kroatië geen medische behandeling zal zijn, of dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Gelet op het voorgaande mocht de minister de aangevoerde omstandigheden onvoldoende vinden voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.