In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het tweede beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 28 februari 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De eisers hebben de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Het beroep van eisers wordt gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven dat de aanvraag inmiddels is toegewezen aan een behandelaar en dat er mogelijk herstel van verzuim zal plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat het niet onmogelijk is dat de minister binnen twaalf weken na de uitspraak een besluit kan nemen.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en draagt de minister op het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.