ECLI:NL:RBDHA:2024:20549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.35735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging uiterste overdrachtsdatum van minderjarige asielzoekers naar Bulgarije op grond van Dublinverordening

In deze zaak gaat het om een beroep van twee minderjarige asielzoekers, aangeduid als eisers, tegen een besluit van de minister van asiel en migratie. Op 6 september 2024 heeft de minister aan eisers meegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum naar Bulgarije wordt verlengd op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat hun moeder met drie van haar kinderen is ondergedoken. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld. De eisers zijn van mening dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij zelf niet ondergedoken zijn en nog in het AZC verblijven.

De rechtbank overweegt dat de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het asielverzoek van eisers op 13 augustus 2024 in rechte is vastgesteld. De minister heeft de overdrachtstermijn verlengd omdat de moeder van eisers met drie van haar kinderen is vertrokken naar een onbekende bestemming. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met die van hun moeder, en dat het in het belang van eisers is om deze lijn aan te houden. De rechtbank merkt op dat de minister heeft toegezegd dat eisers niet zonder ouder in het AZC zullen achterblijven en dat er naar een oplossing wordt gezocht als de moeder niet meer in beeld komt.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is op 2 oktober 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35735
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , hierna: eisers
(gemachtigde: mr. L. Sinoo), en
de minister van asiel en migratie, (gemachtigde: mr. M.J. Metselaar).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 6 september 2024 heeft de minister aan eisers bekend gemaakt dat de uiterste overdrachtsdatum van eisers naar Bulgarije wordt verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
1.2.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feitelijke situatie
2. Eisers zijn minderjarig. Hun moeder heeft op 5 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, mede namens haar 5 minderjarige kinderen, waaronder eisers. De minister heeft op 29 juli 2024 die aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Op 13 augustus 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht,
het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 13 augustus 2024 is dus de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het asielverzoek van eisers in rechte vast komen te staan.
3. De minister heeft de overdrachtstermijn verlengd tot achttien maanden, omdat de moeder van eisers met drie van haar kinderen is ondergedoken. Eisers verblijven nog in het AZC bij hun vader, die een verblijfsstatus heeft in Bulgarije. De minister heeft bij besluit van 6 september 2024 aan eisers, hun moeder en haar andere drie kinderen bekend gemaakt dat de uiterste overdrachtsdatum wordt verlengd. Eisers zijn het niet eens met verlenging
van de overdrachtstermijn en hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 6 september 2024.
Is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen?
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij niet ondergedoken zijn en nog in het AZC verblijven.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de moeder met drie van haar minderjarige kinderen met onbekende bestemming is vertrokken en dat de minister de overdrachtstermijn van de moeder en deze drie kinderen terecht heeft verlengd wegens onderduiken. Over de minderjarige kinderen heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met die van hun moeder en dat dit ook geldt voor eisers. Dat eisers, anders dan hun moeder, niet met onbekende bestemming zijn vertrokken maakt dit niet anders. De minister heeft tijdens de zitting hierover terecht gesteld dat niet is gebleken dat het in het belang van eisers is om dit uitgangspunt los te laten. Daarbij merkt de rechtbank op dat de minister ter zitting heeft toegezegd dat eisers niet zonder ouder in het AZC zullen achterblijven en ook niet zonder een van hun ouders zullen worden overgedragen aan Bulgarije. In het geval dat moeder niet meer in beeld komt, zal worden bezien of eisers samen met vader kunnen worden overdragen aan Bulgarije danwel dat zij met hun vader in Nederland kunnen blijven. Het bestreden besluit is niet onzorgvuldig tot stand gekomen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eisers geen vergoeding van hun proceskosten krijgen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.