ECLI:NL:RBDHA:2024:20549
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenging uiterste overdrachtsdatum van minderjarige asielzoekers naar Bulgarije op grond van Dublinverordening
In deze zaak gaat het om een beroep van twee minderjarige asielzoekers, aangeduid als eisers, tegen een besluit van de minister van asiel en migratie. Op 6 september 2024 heeft de minister aan eisers meegedeeld dat de uiterste overdrachtsdatum naar Bulgarije wordt verlengd op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat hun moeder met drie van haar kinderen is ondergedoken. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld. De eisers zijn van mening dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij zelf niet ondergedoken zijn en nog in het AZC verblijven.
De rechtbank overweegt dat de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het asielverzoek van eisers op 13 augustus 2024 in rechte is vastgesteld. De minister heeft de overdrachtstermijn verlengd omdat de moeder van eisers met drie van haar kinderen is vertrokken naar een onbekende bestemming. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met die van hun moeder, en dat het in het belang van eisers is om deze lijn aan te houden. De rechtbank merkt op dat de minister heeft toegezegd dat eisers niet zonder ouder in het AZC zullen achterblijven en dat er naar een oplossing wordt gezocht als de moeder niet meer in beeld komt.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is op 2 oktober 2024 openbaar gemaakt.