ECLI:NL:RBDHA:2024:20557
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. de Jong, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door M.J. Metselaar, had echter op 5 september 2024 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 september 2024 behandeld, maar de verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was wel vertegenwoordigd. Tijdens de zitting is ook een andere zaak, NL24.34987, behandeld, waarin de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, aangezien er al een uitspraak is gedaan in de andere zaak, er geen noodzaak meer is voor een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas, en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.