ECLI:NL:RBDHA:2024:20560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.34987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eiser heeft betoogd dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, omdat hij vreest dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen zullen houden. De rechtbank oordeelt echter dat er een bestendige lijn bestaat dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat de minister ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd met bewijsstukken, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om de aanvraag aan zich te trekken.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Duitsland af te zien. De minister heeft terecht opgemerkt dat Duitsland partij is bij het EVRM en dat eiser bij problemen de Duitse autoriteiten kan benaderen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34987
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. de Jong),

en

de minister van asiel en migratie,

(gemachtigde: mr. M.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde waren – met bericht – afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Dient de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van Dublinverordening aan zich te trekken?
5. Eiser is van mening dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dient te trekken. Eiser vreest dat de Duitse autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen en dat een eventueel daartegen in te dienen klacht niet serieus zal worden genomen. Eisers problemen zijn complex en hij wenst dat de Nederlandse autoriteiten zijn asielaanvraag inhoudelijk in behandeling nemen. Zo is hij in Duitsland slachtoffer geworden van mensenhandel en van plan om hier aangifte van te doen. Tot slot is eiser van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat de minister niet serieus is ingegaan op zijn argumenten.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Ten aanzien van Duitsland bestaat een bestendige lijn dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit recent nog bevestigd.2 Dit betekent dat de minister in beginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het enkele standpunt van eiser dat de Duitse autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen en dat een eventueel daartegen in te dienen klacht niet serieus zal worden genomen, is hier onvoldoende voor. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met stukken. Bovenstaande had dan ook geen reden voor de minister hoeven zijn om de aanvraag aan zich te trekken, op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Eiser betoogt verder dat hij in Duitsland slachtoffer is geworden van mensenhandel. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat van belang is dat Duitsland partij is bij het EVRM en dat eiser bij voorkomende problemen de Duitse autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties kan benaderen. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. De minister heeft dan ook niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Het bestreden besluit is deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.